Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Het klanksysteem van het Nederlands: basisgegevens

In dit korte hoofdstuk worden enkele belangrijke kenmerken van het Nederlandse klanksysteem op een rijtje gezet. Voor meer feiten, voorbeelden en theoretisch achtergrond raadpleeg hoofdstuk 2 t/m 8.

Zie het hoofdstuk over
klinkers

Het Nederlands onderscheidt 13 vocalen (klinkers) plus 3 diftongen (tweeklanken) en 19 consonanten (medeklinkers). Met betrekking tot klinkers is lengte in het Nederlands een belangrijk betekenisonderscheidend kenmerk: de 13 klinkers kunnen worden onderverdeeld in 7 lange en 6 korte klinkers. Binnen de korte klinkers neemt de sjwa ([ə]) zoals in het woord de [də] een bijzondere positie in. De lange klinkers e en o worden in het noorden van het Nederlandse taalgebied licht gediftongeerd.

Zie het hoofdstuk over
medeklinkers

In verband met de medeklinkers valt op dat het Nederlands geen stemhebbende tegenhanger kent van de [k] zoals het Duits die heeft in een woord als gut [gu:t]. Als 'typisch Nederlands' worden het foneem [x] en het stemhebbende pendant [ɣ] ervaren die ook aan het begin van een woord kunnen voorkomen: chaos [xɑ:ɔs] geven [ɣe:və]. Recente trends m.b.t Nederlandse medeklinkers zijn een verstemlozing van de fricatieven z, v en ɣ en een nieuw r-allofoon: de Gooise r.

Zie het hoofdstuk over
morfofonologische processen

Het Nederlands kent – net als bijvoorbeeld het Duits – Auslautverhärtung (final devoicing): stemhebbende obstruenten worden aan het einde van een woord stemloos. Een woord als bed bijvoorbeeld wordt uitgesproken als [bɛt], het meervoud bedden daarentegen als [bɛdə(n)].

Zie het hoofdstuk over
syllabes

Wat Nederlandse syllabes betreft, moet de kern (nucleus) altijd bestaan uit een klinker. In de aanzet (onset) kunnen in het Nederlands maximaal drie consonanten staan (zoals in springen), in de coda maximaal vier (zoals in herfst). In open syllabes staan over het algemeen geen korte klinkers (met uitzondering van de sjwa).

Zie het hoofdstuk over
klemtoon

De hoofdklemtoon ligt in Nederlandse woorden achteraan: in de meeste gevallen op de voorlaatste (háven), in alle andere gevallen op de laatste (tomáat) of de voorvoorlaatste syllabe (álmanak). Bijklemtoon is het duidelijkst op de eerste syllabe: vgl. het woord òrganisátie. In gelede woorden draagt over het algemeen de stam hoofdklemtoon (zoals in ondráagbaar). In samenstellingen is de plaatsing van de hoofdklemtoon afhankelijk van de woordsoort van het rechterdeel. Is het rechterdeel een substantief of een werkwoord dan ligt de hoofdklemtoon op het linkerdeel (zoals in líefdesroman); is het rechterdeel een adjectief of een prepositie, dan draagt het rechterdeel hoofdklemtoon (zoals in ijskóud).

Zie het hoofdstuk over
zinsintonatie

Zinsintonatie heeft in het Nederlands meerdere functies: ze geeft aan bepaalde elementen in een zin prominentie of 'focus' (bijvoorbeeld in de zin MARTIN heeft verstand van computers aan Martin), ze onderscheidt tussen mededelende zinnen en vraagzinnen (in vraagzinnen stijgt de toon naar het einde toe) en ze heeft een expressieve functie: met de keuze van een bepaald intonatiepatroon kan de spreker uiting geven aan een hele reeks emoties en attitudes: bijvoorbeeld vreugde, sarcasme of verrassing. Probeer eens verschillende intonatievarianten van 'Wat een leuke module'.

Voor Voor, gerond Achter Achter, gerond
Hoog iy u
Midden e ɪø ɶ o ɔ
Laag ɛ a ɑ
Obstruenten Sonoranten
Plosieven Fricatieven Nasalen Liquidae Glijklanken
Labiaal /p/ /b/ /f/ /v/ /m/ /w/
Dentaal/Alveolair /t/ /d/ /s/ /z/ /n/ /l/ /r/ ([r])
Palataal /ʃ/ /ɲ/ /j/
Velair/Uvulair /k/ /x/ /ɣ/ /ŋ/ /r/ ([ʀ])
Glottaal /h/

Er is een vrij recent boek over de klankleer van het Nederlands, namelijk Kooij/Van Oostendorp (2003). Daarnaast is er bijvoorbeeld nog een wat oudere inleiding in de fonologie van Neijt (1991). Voor een Engelstalige inleiding zie Booij (1995).