Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Zinsintonatie

Zinsintonatie heeft in het Nederlands meerdere functies: ze geeft aan bepaalde elementen in een zin prominentie of 'focus', ze onderscheidt tussen mededelende zinnen en vraagzinnen en ze heeft een expressieve functie.

Onder zinsintonatie wordt het toonhoogteverloop in een zin verstaan. De toonhoogte van Nederlandse zinnen stijgt en daalt. Er is een contrast tussen lage tonen (L) en hoge tonen (H).

Zinsintonatie heeft verschillende functies.

Ten eerste geeft het gebruik van een hogere toon uitsluitsel over waar in een zin de focus ligt. De volgende zin kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden afhankelijk van de intonatie:

(1) Jaap loopt naar zijn werk.

(a) JAAP loopt naar zijn werk.
(b) Jaap LOOPT naar zijn werk.
(c) Jaap loopt naar zijn WERK.

In (1a) ligt de klemtoon op wie naar zijn werk loopt: in dit geval Jaap en niet bijvoorbeeld Jan. In (1b) gaat het erom hoe iemand naar zijn werk komt (lopende en niet bijvoorbeeld met de bus). (1c) maakt duidelijk dat Jaap naar zijn werk loopt en niet bijvoorbeeld naar karateles.

Ten tweede worden in het Nederlands met behulp van verschillen in zinsintonatie mededelingen onderscheiden van vragen.

(2a) Mededeling: Paul en Pauline gaan naar Australië. (dalende toon aan het einde)
(2b) Vraag: Paul en Pauline gaan naar Australië? (stijgende toon aan het einde)
(2c) Ja/nee-vraag: Gaan Paul en Pauline naar Australië? (stijgende toon aan het einde)
(2d) Vraagwoordvraag: Wanneer gaan Paul en Pauline naar Australië? (licht dalende toon aan het einde)

Een vraag wordt in het Nederlands gekenmerkt door inclinatie, een stijging van de toon naar het einde toe. Het duidelijkst is de inclinatie in vraagzinnen die syntactisch (door woordvolgorde) en lexicaal (door een vraagwoord) niet als vragen gekenmerkt zijn zoals het voorbeeld (2b). Iets minder duidelijk is de inclinatie in een ja/nee-vraag zoals (2c). In vraagwoordvragen zoals (2d) is soms zelfs sprake van een lichte declinatie (daling van de toon naar het einde toe).

Ten derde heeft zinsintonatie een belangrijke expressieve functie. Met de keuze van een bepaald intonatiepatroon kan de spreker uiting geven aan een hele reeks emoties en attitudes: wantrouwen, woede, verwijt, dreiging, sarcasme, verrassing, belangstelling, ongeduld, vreugde en honderden andere semantisch-pragmatische betekenisnuances. In de tweede versie van het eerste voorbeeld drukt de spreker verbazing erover uit dat de toegesprokene de planten water heeft gegeven (kennelijk was het helemaal niet de bedoeling). In het tweede voorbeeld getuigt de eerste versie duidelijk van enthousiasme; in de tweede versie slaat de verveling toe: de spreker heeft kennelijk geen zin meer om zich positief te uiten over de module in kwestie. In het derde voorbeeld is de tweede variant een neutrale informatievraag; in de eerste variant klinkt verwijt door: kennelijk zijn de betrokken personen al lang niet meer samen op stap geweest en dat vindt de spreker helemaal niet leuk.

1. Heb je de planten water gegeven?

2. Wat een leuke module.

3. Wanneer zijn we voor het laatst samen op stap geweest?

Ook met betrekking tot zinsintonatie zijn er verschillen tussen talen.

Het Brits Engels bijvoorbeeld heeft niet twee maar drie toonhoogtes. De eerste twee zijn min of meer vergelijkbaar met de twee Nederlandse, het derde niveau is nog een stuk hoger. Daardoor kan ook het toonverschil in het Brits Engels duidelijk hoger zijn dan in het Nederlands. Nederlands klinkt daarom in Britse oren vrij monotoon, Brits Engels komt op Nederlandstaligen betrekkelijk 'hysterisch' over.

Ook het Fries verschilt qua intonatie van het Nederlands. Wolf (2001) stelt dat het Fries net as het Brits Engels over drie toonhoogtes beschikt.

Dat mededelende zinnen van vraagzinnen met behulp van zinsintonatie worden onderscheiden geldt ook niet voor alle talen: het Fins bijvoorbeeld gebruikt geen stijgende intonatie om vragen te kenmerken. Vragen worden in het Fins alleen morfologisch gekenmerkt: er wordt de vraagpartikel -ko of -kö toegevoegd: Puhutko sinä suomea? (Spreek je Fins?)

Van Heuven (2003) stelt dat er in het Nederlands op het moment sprake is van een vervlakking van de intonatie. Hij heeft zelf de indruk dat Nederlandse jongeren steeds monotoner spreken.

Van Heuven heeft zijn stelling getoetst door opnames van spontane spraak van verschillende generaties sprekers akoestisch te analyseren. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van twee corpora: ten eerste opnames uit de tijd tussen 1975 en 1980 met jonge (rond de twintig) en oude sprekers (rond de zestig) uit Amsterdam en Nijmegen en ten tweede het corpus-Kraayeveld (1989-91) met spraakmateriaal van 25 mannen en 25 vrouwen, verspreid over vijf leeftijdsklassen.

In beide gevallen vertonen de jongere sprekers een kleinere toonhoogtevariatie (grofweg: een kleiner verschil tussen lage en hoge tonen) dan oudere sprekers. Met andere woorden, jongere sprekers intoneren volgens dit onderzoek vlakker dan oudere sprekers.

Hierbij valt echter aan te merken dat de resultaten gebaseerd zijn op schijnbare-tijd-onderzoek: het intonatiegedrag van verschillende generaties op hetzelfde tijdstip werd vergeleken, en niet het intonatiegedrag van Nederlanders door de jaren heen (dat zou werkelijke-tijd-onderzoek zijn). Eén mogelijke interpretatie van de resultaten zou daarom kunnen zijn dat jongeren over het algemeen vlakker intoneren dan oudere mensen.

De conclusie dat 'het Nederlands vervlakt' trekt Van Heuven daarom onder voorbehoud. Pas als over enkele decennia kan worden onderzocht of jongere en oudere sprekers vlakker intoneren dan de proefpersonen uit de jaren '70 respectievelijk 1990, kan met zekerheid worden gezegd of er sprake is van taalverandering.

Kooij/Van Oostendorp (2003) wijden een hoofdstuk aan zinsintonatie; in Appel et al (2002) wordt heel kort ingegaan op de functie van zinsintonatie in het Nederlands (hoofdstuk 16.4). Over de 'vervlakking van het Nederlands' schrijft Van Heuven (2003). Toonhoogte in vraagzinnen behandelen Rietveld/Van Heuven (1997). Verschillen tussen zinsintonatie in het Brits Engels, het Nederlands en het Fries behandelt Wolf (2001) in een column in het Friesch Dagblad.