De "Statenbijbel" - de bijbelvertaling van 1637
Voorgeschiedenis en doelstellingen
Synode van Dordrecht
Origineel: Francois Schillemans (1.0)
Toen op de Synode van Dordrecht (1618) de leer van de protestanten opnieuw werd vastgelegd, besloot men om ook een nieuwe bijbelvertaling te laten maken. Hiervoor werd in 1619 door de Staten-Generaal, de hoogste autoriteit van de Republiek, de opdracht gegeven. De calvinisten wilden namelijk een bijbel die direct uit de grondtalen naar het Nederlands was vertaald, dus het Oude Testament uit het Hebreeuws en het Nieuwe Testament uit het Grieks en het Aramees. Andere bijbelvertalingen waren vanuit het Latijn gebeurd. Bovendien moest de nieuwe bijbelvertaling in een taal zijn geschreven die door iedere Nederlander kon worden begrepen en aanvaard.
Het Nieuwe Testament
Origineel: Jan Utenhove (1556) (1.0)
Al eerder werden dergelijke pogingen ondernomen, bijvoorbeeld door Jan Utenhove uit Gent. In 1556 verscheen zijn vertaling van het Nieuwe Testament uit het Grieks. Hij gebruikte daarvoor een kunstmatige mengtaal uit verschillende, vooral oostelijke, dialecten omdat de bijbel bestemd was voor de uit de Nederlanden geëmigreerde gereformeerden in het Noord-Duitse Emden. Maar deze taal stond te ver af van de gebruikelijke geschreven taal en de oostelijke dialecten werden bovendien in die tijd als een minderwaardig mengsel uit Nederlands en Duits beschouwd en door het westen afgekeurd. Deze vertaling kon dus geen blijvend succes behalen.
Het ontstaan van de Statenvertaling
Johannes Bogerman
Portret: B. Bos (1.0)
Om nu te komen tot een algemeen aanvaardbare taal gingen vertalers en "oversieners" uit alle Nederlandse gewesten samenwerken. De medewerkers beschikten over theologische kennis en een letterkundige opleiding. De vertalers waren twee Friezen, twee Oost-Vlamingen, een Zeeuw en een Hollander. Zij verhuisden naar Leiden, waar de nodige wetenschappelijke hulp en een bibliotheek ter beschikking stonden. De vertalers probeerden eerst overeenstemming en compromissen in spelling, grammatica en woordgebruik tussen de verschillende dialecten te vinden. De beslissingen werden genomen bij meerderheid van stemmen en in 1628 vastgelegd in de Resolutien aengaende de Duitsche tale. (vgl. Bakker (1977): 45). Die resoluties bevatten geen consequente en uitgewerkte spraakkunst of spellingstelsel, maar alleen enkele punten van dialectverscheidenheid.
Als oversieners, die de vertaling zo nodig achteraf zouden herzien, werkte uit elk gewest één deskundige, behalve uit Drente en Overijssel, die zich lieten excuseren, omdat ze geen mensen met de nodige theologische en letterkundige opleiding konden vinden. Op die manier kwamen de oostelijke dialecten nauwelijks in de vertaling terecht. De grootste invloed hadden de zuidelijke dialecten (vooral het Brabants) op de taal van de bijbel, omdat men de zuidelijk gekleurde schrijftraditie waarmee men vertrouwd was, voortzette, en doordat de hoogopgeleide immigranten uit het Zuiden een voorbeeldfunctie hadden. Bovendien klonken de woorden voor "noordelijke" oren plechtig. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat de zuidelijke immigranten vooraanstaande personen met veel prestige waren.
De rol van de Statenvertaling
De Statenbijbel was klaar in 1637 en werd daarna verspreid. Al gauw nam hij een belangrijke plaats in bij de calvinistische gezinnen. Er werd dagelijks na de maaltijd uit voorgelezen en hij werd ook op school gebruikt.
De taal van de Statenvertaling werd door de Nederlanders al in de 17e eeuw als ouderwets beschouwd en er ontstond in die tijd ook een afkeer van het zuidelijke Nederlands. Maar toch werd de bijbel niet herschreven, omdat de Statenbijbel juist door het verouderde taalgebruik en de gecompliceerde zinsbouw het gevoel van "een Heilige Schrift" kon oproepen. Tegelijk werd de vertaling als voorbeeld van goed taalgebruik beschouwd en hij heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van een algemene Nederlandse schrijftaal. De grootste verdienste van de Statenbijbel was de poging om door middel van samenwerking tussen mensen uit de verschillende dialectgroepen een gemeenschappelijke basis voor een eenheidstaal te leggen. Al is volgens van der Sijs (2004) de Statenbijbel zeker niet het enige fundament voor het Standaardnederlands geweest: er bestonden al langer Nederlandse bijbelvertalingen en naslagwerken voor de beregeling van de standaardtaal, zoals grammatica's en woordenboeken, die door de vertalers van de Statenbijbel gebruikt werden.
De taal van de Statenvertaling
Hieronder worden enkele punten van dialectverscheidenheid vermeld die door de vertalers werden besproken en waarover zij vervolgens beslissingen hebben genomen. Het kwam er vooral op neer dat zij al te dialectische kenmerken evenals taalgebruik van de lagere klasse uit de vertaling wilden weren.
Grammatica
Men gebruikte:
ghij voor de tweede persoon in enkelvoud en meervoud i.p.v. het in vroegere bijbels gebruikte, maar inmiddels verouderde du. Dat werd al bij de vergadering van de Staten-Generaal (1619) besloten omdat du toen als onbeleefde vorm werd beschouwd.
Naamvallen volgens de grammatici (bv. in het 5e gebod: Eert uwen vader ende uwe moeder)
mij als accusatiefvorm van ik. De Hollandse vorm mijn werd verworpen omdat het als een taalvorm van de lagere klasse werd beschouwd.
zich als wederkerend voornaamwoord (invloed van oostelijke dialecten). De oorspronkelijke reflexieven hem en haer werden verworpen wegens mogelijkheid van misverstand (bv. hij sloeg hem).
Het zuidelijke -ken als uitgang van de verkleinwoorden i.p.v. het noordelijke -je
- Tweeledige negatie, hoewel die eigenlijk niet meer gebruikelijk was.
(vgl. hierbij de negatie van het Middelnederlands)
De zinsbouw in de Statenbijbel wordt gekenmerkt door een grote complexiteit. Men probeerde de zinsbouw van de originele teksten zo nauw mogelijk te volgen, bv.
En God zag het licht, dat het goed was "En God zag dat het licht goed was" (Genesis)
Spelling
Men koos:
In de meeste gevallen de westelijke <ee> i.p.v. de oostelijke <ae>
(bv. rechtveerdig i.p.v. rechtvaerdig; maar aerde,...);De noordelijke <g> i.p.v. de zuidelijke <j>
(bv. gunste i.p.v. jonste)Het verouderde ende i.p.v. en;
<a> in open en <ae> in gesloten lettergrepen (alleen de a-spelling was consequent);
Een onderscheiding van homoniemen door verschillende spelling
(bv. het bezittelijke voornaamwoord sijn en het werkwoord zijn);Vormen op een slot -e, zoals Heere, en vormen op -ije, -isse, -inge (Zuid-Nederlandse invloed).
Lexicon
- Bij de pakken neerzitten
- De inwendige mens versterken
- Iemand op handen dragen
De woordenschat in de Statenvertaling vertoont onder meer:
- Zuid-Nederlandse woorden (zenden, gaarne, schoon,...) (vgl. Belgisch Nederlands).
Neologismen: bv. ter elfder ure, een steen des aanstoots
Vertalingen direct uit het Grieks: bv. zich niet onbetuigd laten; zo ook Hebraïsmen, bv. het boek der boeken, op twee gedachten hinken, zondebok, slachtoffer,...
Doordat de vertalers de beeldspraak van het origineel probeerden te behouden, heeft de Statenbijbel een grote bijdrage geleverd aan het figuurlijke taalgebruik in het geschreven Nederlands.
Kerkhistorica van den Berg (2006) geeft een overzicht van de geschiedenis van Nederlandse bijbelvertalingen. Voor de invloed van de Statenbijbel op de ontwikkeling van het Standaardnederlands, zie o.a. van der Sijs (2005) en van der Sijs (2004). Zie verder Bakker (1977), De Vries (1993) en Van der Wal (1992) en De Vooys (1931).