Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Standaardisering - Ontwikkeling van een standaardtaal


Taalbewustzijn

In de middeleeuwen bestond er in de Nederlanden geen algemene taal of eenheidstaal. In de verschillende gewesten werden verschillende, weliswaar taalkundig verwante dialecten gesproken. Een aantal externe factoren droegen ertoe bij dat de behoefte groeide aan een overkoepelende taal die de regionale taalvarianten overstijgt. Een belangrijke factor is de toenemende politieke eenheid van de Nederlanden. Daarmee ontstond een gevoel van eenheid dat uiteraard een impuls voor de eenheidstaal betekende. Het contact tussen de gewesten nam toe, niet alleen op politiek niveau, maar ook het handelscontact en het culturele contact. De toenemende communicatie tussen de gewesten maakte een bovenregionale taal wenselijk. Ook de ontwikkeling van de boekdrukkunst vergrootte de behoefte aan een eenheidstaal waarmee een publiek in een groot gebied bereikt kon worden.

Pogingen om een algemene taal op te bouwen vonden eerst vooral in het zuiden van de Nederlanden plaats. In de 16e eeuw verschenen daar de eerste algemene woordenboeken (van Kiliaan) en de eerste spellinggids van Joos Lambrecht. Onder invloed van ingrijpende veranderingen op politiek gebied in de 16e eeuw verschoof het centrum van deze activiteiten van het zuiden naar het noorden. De val van Antwerpen in 1585, de breuk tussen Noord en Zuid en de daarmee verbonden aanzienlijke immigratiestroom naar het noorden hadden tevens de verschuiving van de economische activiteiten van zuid naar noord tot gevolg.


Nederlands Scheepvaartmuseum
(Amsterdam)
Foto: go.goflo (CC BY 2.0)

De Republiek was tijdens de Gouden Eeuw een belangrijke zeemacht.

Het betreft hier als het ware een volksverhuizing naar het noorden; het is echter niet de kwantiteit maar vooral de kwaliteit van deze groep immigranten die de verschuiving van het politieke, economische en culturele centrum in noordelijke richting veroorzaakte. Onder de uitgewekenen behoorden ettelijke vooraanstaande wetenschappers, drukkers en kooplieden. In de noordelijke gewesten zetten zij hun activiteiten voort en hadden een belangrijk aandeel aan het succes van de Gouden Eeuw die Holland in de 17e eeuw beleefde. In de in het noorden gestichte Republiek nam de behoefte aan een eenheidstaal toe. De provincies werkten intensief samen op politiek en economisch gebied en er ontwikkelde zich een nationaal bewustzijn. De status van het Nederlands groeide onder impuls van de protestantse kerk. De protestantse bijbel moest zoveel mogelijk mensen kunnen bereiken. Verder kreeg het Nederlands ook een positie als wetenschapstaal.

In de 17e eeuw kwam in de Nederlanden een nieuw taalbewustzijn tot ontwikkeling onder impuls van de rederijkers. De door de rederijkerskamers geïnitieerde wederopbouw van het Nederlands vond in brede kringen gehoor. De dichter Joost van den Vondel schrijft:

"Neemt hy voor in Nederduitsch, zijn moederlijcke tale te zingen; des hoeft hy zich zoo luttel te schamen als de Hebreen, Griecken, Latijnen... Wat onze spraeck belangt, die is, sedert weinige jaren herwaert, van bastertwoorden en onduits allengs geschuimt, en gebouwt, en geeft den leerling nu veel vooruit..." (J. van Vondel, Aenleiding ter Nederduitse Dichterkunste, 1650).

In deze reportage licht van der Sijs (2004) haar onderzoek naar de geschiedenis van het ontstaan van de Nederlandse standaardtaal toe.

Bekende Zuid-Nederlanders waren vaak lid van een rederijkerskamer geweest en probeerden ook in het noorden de rederijkerij nieuw leven in te blazen. De wiskundige Simon Stevin (1548-1620), de staatsman Philips van Marnix van St. Aldegonde (1540-1598), auteur van de satirische Byencorf der H. Roomsche Kercke, de bekende geleerden Daniël Heinsius (1580-1655) en Casper van Baerle (1584-1648), de schilder en dichter Karel van Mander (1548-1606) en de dichter Joost van den Vondel waren allemaal uit het Zuiden afkomstig. Veel van de zuiderlingen pasten zich gedeeltelijk aan het noordelijke taalgebruik aan - Vondel bijvoorbeeld deed dat zeer bewust, maar toch bleven zijn werken bepaalde zuidelijke kenmerken vertonen. Lang is aangenomen dat vooraanstaande immigranten uit het zuiden een grote invloed hebben uitgeoefend op het noordelijke Nederlands. Volgens onderzoek van van der Sijs (2004) moet die invloed gerelativeerd worden en ging de Vlaamse elite grotendeels op in de Hollandse cultuur, terwijl lager opgeleide zuiderlingen bepaalde dialectklanken meebrachten zoals de ao-klank in de Amsterdamse Jordaan.

De Republiek der 7 Verenigde Nederlanden
Afbeelding: Michiel1972
Kaart: Jan Christiaan Sepp
(1.0)

Het streven naar een eenheidstaal heeft de gehele 17e eeuw gedomineerd en heeft zich tot in de 20e eeuw voortgezet. Het was in Holland, het centrum van de Republiek, dat de Nederlandse standaardtaal vanaf de 17e eeuw vorm kreeg. Onder Standaardnederlands verstaan we het Nederlands dat boven de regionale taalvarianten staat en door de staat, het onderwijs en de media wordt gebruikt. Het Standaardnederlands is vastgelegd in naslagwerken zoals woordenboeken en grammatica's, en het wordt door de Nederlandse taalgemeenschap als norm voor correct taalgebruik geaccepteerd. De meesten kennen het Standaardnederlands onder de naam ABN of 'Algemeen Beschaafd Nederlands'. Maar hoe ontstaat zoiets als 'Standaardnederlands'? Hieronder worden de verschillende stappen van het taalsociologische proces van standaardisatie kort toegelicht.

Het standaardisatieproces

Standaardisatie kan gedefinieerd worden als de vorming van een algemene taal vanuit een toestand van dialectverscheidenheid. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is een positieve taalattitude van de gemeenschap. Hierboven is duidelijkgemaakt dat het Nederlands in de sfeer van onder meer het groeiend nationaal bewustzijn, de protestantse kerk en de Renaissance vanaf de 16e eeuw een belangrijk maatschappelijk thema werd. Er werd nagedacht over het Nederlands en de taal werd geprezen en verheerlijkt. Als aan de voorwaarde van een positieve taalattitude is voldaan, kunnen er processen op gang komen die aanleiding geven tot de vorming van de standaardtaal. Die zijn achtereenvolgens (vgl. bv. Janssens & Marynissen (2005)):

  1. Selectie
  2. Codificatie
  3. Functie-uitbreiding
  4. Acceptatie

1. Selectie

De selectie van bepaalde elementen voor de standaardtaal is een lang proces van opnemen en afwijzen van regionale eigenaardigheden. In eerste instantie wordt een bepaalde taalvariëteit geselecteerd als basis voor de standaardtaal. Dat is de selectie op macroniveau. Doorgaans wordt de variëteit geselecteerd van een regio of groep met een politiek, economisch of cultureel overwicht. Het is het dialect dat het meeste prestige geniet. De loop van de geschiedenis bepaalde dat de Nederlandse standaardtaal zich geografisch in het noorden en met name in Holland ontwikkelde, onder sterke invloed van de zuidelijke dialecten. De provincie Holland was in de Gouden Eeuw het centrum van de republiek en het Hollandse dialect, zoals dat door hoger opgeleide en invloedrijke personen werd gesproken, had veel prestige. Daarnaast had het taalgebruik van de vooraanstaande zuidelijke immigranten een zekere voorbeeldfunctie, die nog aangesterkt werd doordat men nog steeds verder bouwde op het model van de invloedrijke zuidelijk gekleurde (Vlaams-Brabantse) schrijftraditie. De oostelijke dialecten daarentegen hadden in de 17e eeuw weinig prestige en daarom hebben zij nauwelijks bijgedragen tot de opbouw van de standaardtaal. Het Nederlands ontwikkelde zich dus uitsluitend in de confrontatie tussen zuidelijke en noordelijke dialecten en bevat inopbouw zowel zuidelijke als ook noordelijke elementen.

De selectie van taalvormen (o.a. woorden, klanken) is de selectie op microniveau. Daarbij concurreren verschillende regionale elementen: klankvarianten, morfologische varianten (bv. het diminutiefsuffix, Hollands -je en zuidelijk -ke) en lexicale varianten. Soms blijven verschillende lexicale varianten naast elkaar bestaan, al dan niet met een andere gevoelswaarde. Meestal dringt een bepaalde variant tot de standaardtaal door, terwijl andere worden geweerd.

Het mag duidelijk zijn dat de rederijkers het selectieproces mee bepaald hebben, zowel op macro- als op microniveau. De rederijkers hadden niet alleen hun aandeel in de theorie omtrent de noodzakelijke opbouw van het Nederlands. Ze vormden een invloedrijke groep van schrijvers, dichters, kooplieden en ambtenaren, waardoor hun Nederlands veel prestige had en nagevolgd werd.


Aan het begin van de 17e eeuw nam Bredero het Hollands nog in bescherming tegen het Brabants door op schoonheidsfoutjes van het Brabants te wijzen, die dit dialect net zo goed als het Hollands had. In zijn voorwoord bij de Spaenschen Brabander (1618) schrijft hij (van der Wal 1995:33):

'De Brabantsche Tale heb ick tot geen ander eyndt hier in ghevoeght, als om haare arme hovaardy an te wijsen, dat sy also wel haar lebbicheden (=lelijkheden) heeft als de botte Hollanders (...)'. In de Spaenschen Brabander worden de stadsdialecten van Amsterdam en Antwerpen op de hak genomen. Maar geen van deze dialecten speelde een rol bij de totstandkoming van de standaardtaal.

Vondel beweerde in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650), dat: 'out Amsterdamsch [...] te mal, en plat (=gewoon) Antwerps te walgelijck [was].' De huidige standaardtaal heeft zich niet alleen uit verschillende dialecten ontwikkeld, maar het ging bij de standaardisatie om het Nederlands van bepaalde, goed opgeleide en invloedrijke mensen vooral uit Holland en Brabant. Typische regionale klankeigenaardigheden en morfologische en lexicale bijzonderheden kwamen echter niet in de standaardtaal terecht.
Vondel omschrijft het in de Aenleidinge op de volgende manier:

Deze spraeck wort tegenwoordigh in 's Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen Stedehouder, en 't Amsterdam, de maghtigste koopstadt der weerelt, allervolmaeckst gesproken, by lieden van goede opvoedinghe.
(Van der Wal 1995: 33)

Naast de rederijkers en grammatici was de Statenvertaling een belangrijke autoriteit bij het proces van selectie op microniveau. Veel woorden en uitdrukkingen die daar gekozen werden, belandden in de standaardtaal.

2. Codificatie

Onder codificatie wordt het proces verstaan waarbij normen en regels worden vastgelegd voor de vorming en het gebruik van de standaardtaal (uniforme spelling, grammatica en woordenboeken). De codificatie van de taal was in de 16e eeuw een nieuw verschijnsel in de geschiedenis van het Nederlands: de taal zelf werd object van wetenschappelijke studie. In 1584 verscheen de eerste Nederlandse grammatica, "Twe-spraack vande Nederduitse letterkunst", geschreven door Hendrick Laurenszoon Spieghel, in samenwerking met andere leden van de rederijkerskamer te Amsterdam.

Maar al vóór het verschijnen van de Twe-spraack waren er enkele pogingen ondernomen om de taal te codificeren; onder meer door de Zuid-Nederlandse grondlegger van de Nederlandse lexicografie, Cornelis Kiliaan, die in Antwerpen het eerste Nederlandstalige woordenboek op wetenschappelijke basis samenstelde. In 1574 verscheen het Dictionarium Teutonico-Latinum. Aan de ene kant is dat woordenboek belangrijk voor de opbouw van de taal, omdat het de Nederlandse woordenschat bijeengebracht heeft. Aan de andere kant is Kiliaans werk een belangrijke stap in de waardering van het Nederlands als gelijkwaardig met de toenmalige "beschaafde" talen zoals Latijn en Frans. De waardering voor de eigenschappen van de moedertaal werd in de 17e eeuw het uitgangspunt van veel schrijvers, rederijkers en wetenschappers die de opbouw en de vervolmaking van de Nederlandse taal tot hun belangrijkste taak maakten.

3. Functie-uitbreiding

De wiskundige Simon Stevin (1548 - 1620) is de eerste geweest die zijn wetenschappelijke geschriften in het Nederlands opstelde. Hij gaf ook zijn colleges aan de Leidse Universiteit in het Nederlands.

Bij het standaardiseringsproces hoort ook functie-uitbreiding, d.w.z. dat de moedertaal ontwikkeld moet worden voor gebruik op allerlei nieuwe domeinen. Tot in de middeleeuwen dienden de Nederlandse dialecten alleen als omgangstaal en werden ze bv. in de wetenschap als onbeschaafd gezien. Het Latijn diende als wetenschapstaal. Vanaf de 16e eeuw werd gepleit voor het gebruik van het Nederlands in de wetenschap. Ter vervanging van Latijnse termen moest de Nederlandse wetenschappelijke woordenschat worden uitgebreid. Verder was het Nederlands in opmars op politiek gebied. Tot die tijd was het Frans de voertaal in de hoogste administratie geweest. In 1582 besloot de Staten-Generaal, de hoogste autoriteit in de Republiek, om in de meeste documenten het Nederlands te gebruiken in plaats van het Frans.

4. Acceptatie

Tot slot is acceptatie een essentiële stap in het standaardisatieproces: de standaardtaal kan pas verspreid kan worden over de gemeenschap als die gemeenschap haar als standaard accepteert en erkent. Daartoe droegen autoriteiten zoals de rederijkers en de Statenvertaling bij.



Volledig gewijd aan het ontstaan van het ABN is van der Sijs (2004). De standaardisatie van het Nederlands in de 17e eeuw wordt besproken in van der Wal (1995). De verschillende stappen in het standaardisatieproces van het Nederlands worden onder meer toegelicht in Janssens & Marynissen (2005) en van der Wal (1992 [2008]). Achtergrond én een vooruitblik biedt van der Horst (2008).

Verwijzingen

De Statenvertaling
De gesproken standaardtaal