Kenmerken van het Oudnederlands
Oudnederlandse spelling
De Oudnederlandse spelling steunde op het Latijnse alfabet. Het opvallendst aan de Oudnederlandse spelling is dan ook dat men geen verschil maakte tussen u en v, bv. uogala. De w verschijnt pas vanaf de 10e eeuw; voor die tijd werd de klank weergegeven met 2 lettertekens (uu of vv). De combinatie qu staat voor kw (bv. quamon 'zij kwamen'). Aanvankelijk kende men ook geen j: daar schreef men een i. (vgl. Middelnederlandse spelling)
Oudnederlandse klankontwikkelingen
Het Oudnederlands vertoont eigen klankontwikkelingen waardoor het zich van andere Westgermaanse talen heeft onderscheiden. Dat is duidelijk te zien als we Nederlands en Duits naast elkaar plaatsen. Enkele voorbeelden:
- De West-Germaanse consonantencluster -ft- werd in het Oudnederlands tot -cht-:
Duits Luft stiften Kraft Nederlands lucht stichten kracht - De West-Germaanse cluster -ol- + d/t- diftongeerde in het Oudnederlands tot -ou- + d/t-:
Duits alt Gold Wald Nederlands oud goud woud - In het geval van -chs- vond in het Oudnederlands een assimilatie plaats tot -ss-:
Duits Füchse wachsen Nederlands vossen wassen 'groeien' - De Germaanse tweeklanken ai en au zijn in het Oudnederlands veelal monoftongen geworden, ee en oo.
Duits Bein / Stein Baum / kaufen Nederlands been / steen boom / kopen Lat. breve > Ned. brief
- De uitspraak van de Germaanse lange 'u' /oe/ veranderde in het Nederlands in /uu/, vermoedelijk door Franse invloed (vgl. Frans mur). (Zie verder diftongering)
- De verlenging van korte vocalen in open beklemtoonde syllaben liet een vocaalverschil tussen enkelvoud en meervoud ontstaan, dat we in het hedendaags Nederlands terugvinden:
dag - dagen
spel - spelen - Auslautverhärtung: stemhebbende medeklinkers /d/, /v/ en /g/ worden op het woordeinde stemloos uitgesproken:
handen - hand
geven - geef
ə
Verdoffing van heldere uitgangen
Als gevolg van de Germaanse accentverschuiving naar de eerste syllabe wordt in de loop van het Oudnederlands het onbeklemtoonde woordeinde verzwakt. Dit resulteert in het Middelnederlands in een doffe /e/ - de zogenaamde sjwa - in niet-beklemtoonde eindsyllabes:
Oudnederlands hebban unbidan uogala singit Middelnederlands hebben ontbiden vogele singet
Het proces van verdoffing van de heldere uitgangen is rond 1150 compleet, wat af te lezen is aan de spelling met <e> (zoals in het Lofvers van Munsterbilzen). Taalwetenschappers laten op grond van deze en andere talige ontwikkelingen vanaf dan de periode van het Middelnederlands beginnen.
Morfologische kenmerken
Het Gotisch en de oudste stadia van de West-Germaanse talen hadden naamvalsonderscheidingen bij substantieven, adjectieven en pronomina, waarbij de uitgangen ook afhankelijk waren van het geslacht en getal. Het Oudnederlands kende ook nog vier naamvallen: de nominatief, accusatief, datief en genitief (zie ook: naamvallen in het Middelnederlands). De verdoffing en vervolgens afslijting van de onbeklemtoonde syllaben leidde tot een reductie van de uitgangen, waardoor de naamvallen aftakelen (zie: Flexieverlies).
In het Gotisch waren er nog 6 stamdeclinaties: substantieven konden naar hun stam in 6 verschillende groepen worden ingedeeld die elk hun eigen uitgangen vroegen. Door de reductie van de uitgangen gingen de stammen steeds meer op elkaar lijken, zodat er in het Oudnederlands slechts een viertal groepen overbleven.
mannelijke a-stam
nom. gen. dat. acc. |
sing. dag (Germ. *dag-a-z) dages dage dag |
plur. daga dago dagon daga |
vrouwelijke ô-stam
nom. gen. dat. acc. |
sing. tunga tungon tungon tunga, -on |
plur. tunga, -on tungono tungon tunga, -on |
In het Middelnederlands worden de substantieven uiteindelijk nog slechts in twee groepen ingedeeld: sterke en zwakke substantieven.
In het Oudnederlands bestonden er nog geen aparte lidwoorden: er werd geen verschil in vorm gemaakt tussen aanwijzend voornaamwoord, lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord.
Er waren 7 types sterke werkwoorden (met klinkerwisseling in de verleden tijd) in het Oudnederlands. Daarnaast waren er zwakke werkwoorden (met een dentaalsuffix in de verleden tijd) en een klein aantal onregelmatige werkwoorden.
- grîpon: greip/grêp, gripon, gegripon
- biedon: bôt, budon, gebodon
- (a) bindon: bant, bundon, gebundon
(b) helpon: halp, hulpon, geholpon- nemon: nam, nâmon, genumon
- gevon: gaf, gâvon, gegevon
- faron: fuor, fuoron, gefaron
- loupon: liep, liepon, geloupon (ww. die in het Gotisch reduplicatie kenden)
De uitgangen van de werkwoorden gaven persoon, getal, modus en tijd aan (vgl. het werkwoord in het Gotisch). In onderstaande tabel staan de Oudnederlandse vormen van de indicatief meervoud van maken. Doordat de persoon aan de uitgang te zien is, was het gebruik van een subjectspronomen niet verplicht. De dualis kwam in het Oudnederlands niet meer voor.
Ind. plur. 1e p.
ONL makon
NNL wij maken
Ind. plur. 2e p.
ONL maket
NNL jullie maken
Ind. plur. 3e p.
ONL makunt
NNL zij maken
Syntactische kenmerken
Terwijl het Gotisch slechts twee tijden had, namelijk presens en preteritum, kende het Oudnederlands al een futurumomschrijving met behulp van zullen en een infinitief:
Gan zal ic 'ik zal gaan'
uuie sal geuan mi fetheron 'wie zal mij veren geven'
Verder bestond in het Oudnederlands een omschreven perfectum met hebben/zijn en een voltooid deelwoord:
hebban olla vogala nestas hagunnan 'alle vogels zijn met hun nesten begonnen'
De bronnen geven een gevarieerd beeld over de Oudnederlandse negatie. Doorgaans komt negatie met het ontkennende element ne voor. Er bestaan ook tweeledige negaties (zie negatie van het Middelnederlands).
Het beste naslagwerk over het Oudnederlands, met een grammatica, fragmenten en een woordenlijst is Quak & van der Horst (2002). Enige informatie over de kenmerken van het Oudnederlands is ook te vinden in van den Toorn et al. (1997), van der Wal (1992 [2008]), van der Sijs (2005), De Vries (1993) en Vekeman (1993).