Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Fonetiek en fonologie

De fonetiek onderzoekt de feitelijke realisering van klanken, de fonologie houdt zich bezig met het klanksysteem van een taal.

Binnen de taalkunde worden twee disciplines onderscheiden die zich bezighouden met de uitspraak van een taal: de fonetiek en de fonologie.

De belangstelling van de fonetiek gaat uit naar het geheel aan klanken die in een taal kunnen voorkomen en naar de feitelijke realisering van deze klanken. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de verschillende articulatieplaatsen en -wijzen van klanken (dit is het onderzoeksterrein van de articulatorische fonetiek), aan de natuurkundige kenmerken van klanken (hier houdt de akoestische fonetiek zich mee bezig) en aan de waarneming van klanken (het onderzoeksterrein van de auditieve fonetiek).

De fonologie daarentegen houdt zich bezig met het klanksysteem van een taal. Zij is minder geïnteresseerd in alle mogelijke manieren om klanken te vormen maar meer daarin voor elke taal een afgebakend setje klanken te definiëren die betekenisonderscheidend werken. Zij onderzoekt geen fonen (klanken) zoals de fonetiek maar fonemen (betekenisonderscheidende klanken).

De verschillende aandachtspunten van de fonetiek en de fonologie kunnen worden geïllustreerd aan de hand van een analyse van de Nederlandse /r/:

Fonetici hebben ook verschillende
tekens voor de verschillende types r:

tongpunt-r trill [r]
één keer gerolde r tap [ɾ]
huig-r wrijfklank [ʁ]
huig-r trill [ʀ]

In principe zijn er in het Nederlands verschillende mogelijkheden om een /r/ uit te spreken. Er zijn regio's in het Nederlandse taalgebied – bijvoorbeeld Vlaanderen - waar de voorkeur wordt gegeven aan een tongpunt-r (een 'rollende', getrilde r, gevormd met het puntje van de tong). In andere streken is wederom de zogenaamde huig-r gebruikelijker die achterin de mond wordt gevormd (aan de uvula of huig). Verder zijn er individuele verschillen vast te stellen in de concrete vorming van een tongpunt-r (meer of minder lang/sterk gerold) of bij die van een huig-r (als wrijfklank of meer gerold / als trill).
Voor fonetici is hier duidelijk sprake van verschillende klanken: ze worden op verschillende wijzen en op verschillende plaatsen gevormd. Voor akoestische fonetici is zelfs elke afzonderlijke realisering van een r anders. Het spraakgeluid van een r kan verschillen vertonen met betrekking tot bijvoorbeeld geluiddruk, intensiteit en frequentie van de toonhoogte.

Minimale paren:

zit / pit
peren / beren
boom / bom
heus / geus
kous /kuis
mot / bot

Fonologen daarentegen zien de verschillende mogelijkheden om een Nederlandse r uit te spreken als varianten (zogenaamde allofonen) van hetzelfde foneem /r/. Het uitspreken van een woord als riet met een tongpunt-r of een huig-r verandert niets aan de betekenis van riet. Vervangt men echter de r door een l dan krijgt met een heel ander woord, namelijk liet (de verleden tijdsvorm van laten). /r/ en /l/ worden daarom als aparte fonemen beschouwd: zij brengen een verschil in betekenis tot stand, ze hebben een betekenisonderscheidende of distinctieve functie. Dit concept van de distinctiviteit is een centraal concept van de fonologie. Of een bepaalde klank een betekenisonderscheidende functie heeft, wordt over het algemeen onderzocht met behulp van minimale paren, dat zijn woordparen die zich maar in één klank van elkaar onderscheiden zoals het net genoemde minimale paar riet/liet.

Het Japanse onvermogen om l en r te onderscheiden wordt geregeld uitgebuit voor hilarische momenten in films: zo roept in de film 'Lost in Translation' (Sofia Coppola, 2003) een Japanse prostituee tegen haar Amerikaanse klant: Lip my stockings!

De samenstelling van klanksystemen (foneeminventarissen) (het geheel aan betekenisonderscheidende klanken) verschilt van taal tot taal. Wat in de ene taal een eigen foneem is, is in een andere taal maar een allofoon (een variant van een foneem) en andersom. In het Spaans bijvoorbeeld zijn er twee r-fonemen: de tap en de lang gerolde tongpunt-r. Zij kunnen betekenisonderscheidend werken zoals in pero (maar) en perro (hond). Het Japans daarentegen maakt zoals algemeen bekend geen onderscheid tussen l en r. Ze zijn binnen het Japanse klanksysteem varianten van hetzelfde foneem.

Niet alleen het Japans en het Nederlands maar ook nauw verwante talen zoals het Nederlands en het Fries beschikken over duidelijk verschillende foneeminventarissen. Het Fries kent bijvoorbeeld twee <oe>-fonemen: een lange en een korte zoals duidelijk wordt uit het minimale paar hoes [hus] (Ndls. hoes) en hûs [hu:s] (Ndls. huis). Het Nederlands daarentegen kent maar een <oe>-foneem zoals het voorkomt in het woord hoes. Een wat langere uitspraak van de oe in hoes zou hooguit als individuele afwijking (misschien gaat het om een tweede-taal-spreker) of situationele afwijking (als iemand het woord heel nadrukkelijk uitspreekt: Geef mij nou eindelijk de hoes!) worden beschouwd. Met andere woorden: als allofoon. Een tweede mogelijkheid is een ietwat verlengde uitspraak van de oe voor r zoals in het woord hoer. In dat geval worden de 'gewone' en de wat langere oe aangeduid als combinatorische allofonen. Afhankelijk van de fonologische omgeving wordt het foneem /u/ gerealiseerd als allofoon [u] of als allofoon [u:].

De meeste taalgebruikers ervaren de foneemonderscheidingen die de eigen taal maakt als vanzelfsprekend, die in andere talen als afwijkend: elke Nederlandstalige weet dat l en r in het Nederlands verschillende klanken zijn. Verschillende soorten r of ook een korte en een lange <oe> kunnen ze echter vaak niet als aparte klanken waarnemen. Duidelijk wordt dit bij het leren van vreemde talen: Nederlanders die pero en perro op dezelfde manier uitspreken en Japanners die liet niet van riet kunnen onderscheiden.

grafeemfoneemfoon
<oe>/u/[u]
<r>/r/[ʀ]

Er worden drie soorten haakjes gebruikt om een klank resp. letter weer te geven: vishaakjes voor de letter van het alfabet die gebruikt wordt om een klank weer te geven, schuine strepen voor fonemen en vierkante haakjes voor (allo)fonen.

Fonetiek

  1. Wat is de relatie tussen de anatomie van de menselijke articulatieorganen en de in de talen van de wereld gebruikte klanken?

    Het is duidelijk dat het moeilijk is om een klank te produceren door wrijving van het tongpunt aan de huig en dat die daarom in geen taal van de wereld voorkomt. Maar heeft het feit dat de meeste talen een [a:] kennen er iets mee te maken dat deze klank zonder al te grote inspanning kan worden geproduceerd en dat hij ook duidelijk waarneembaar is?

  2. Hoe filteren onze hersenen akoestische informatie?

    Vergelijk bijvoorbeeld het 'cocktailparty-effect': op een druk bezocht feestje kunnen wij ons concentreren op wat onze gesprekspartner zegt en daarbij de spraaksignalen van andere gasten buitensluiten. Of wij kunnen, als we iemand aan het andere einde van de zaal onze naam horen noemen, luisteren naar wat daar aan de overkant gezegd wordt. Tegelijkertijd nemen we niet meer (zo goed) waar wat onze gesprekspartner vertelt. Dit verschijnsel wordt in de auditieve fonetiek 'selectief luisteren / horen' genoemd.

Fonologie:

  1. Waarom wordt een Nederlands woord als straat door een Spaanse leerder uitgesproken als estraat?

    Wij bevinden ons met deze vraag op het terrein van de fonotaxis. Een onderzoek naar de syllabestructuur van het Nederlands respectievelijk het Spaans kan een antwoord geven op deze vraag. Vergelijk het hoofdstuk De Nederlandse syllabe.

  2. In een variant die de Nederlandse hoogleraar Jan Stroop als Poldernederlands aanduidt wordt de ei-klank in een woord als kijken niet uitgesproken als [ɛi] maar als [ɑi]. Daarnaast wordt de lange e in toenemende mate uitgesproken als [ei]. Hebben we hier te maken met varianten (allofonen) van de fonemen [e] en [ɛi] die door een bepaalde sociale groepering worden gebruikt of zijn er aanwijzingen voor een verandering van het hele Nederlandse foneemsysteem? Krijgt het Nederlands op langere termijn [ei] en [ɑi] als aparte fonemen en verdwijnen de [e:] en de [ɛi] als eigen fonemen? Zie ook het hoofdstuk over sociolecten en het hoofdstuk over Noord-Zuid-verschillen.

De meeste inleidingen in de Nederlandse taalkunde bevatten in hun hoofdstukken over klanken een gedeelte over het onderscheid tussen fonetiek en fonologie: vgl. Appel (1992 en 2002). Zie bovendien hoofdstuk 1.2 in Van Oostendorp (2003). Voor een behandeling van het onderwerp in het Duits of Engels vgl. Crystal (1995) respectievelijk Crystal (2003).