Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Dialecten in Nederland en Vlaanderen

Ondanks een overkoepelende standaardtaal kent het Nederlandse taalgebied tot op de dag van vandaag een groot aantal regionale varianten, die gedeeltelijk sterk van elkaar verschillen - zowel met betrekking tot woordenschat en grammatica als ook wat hun status betreft.

Soorten regionale variatie

Meer informatie over streektalen

De regionale varianten Nedersaksisch en Limburgs hebben in Nederland een bijzondere status. Deze zogenaamde streektalen beschikken over een zekere mate aan erkenning in het kader van het 'Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden'. Hierin wordt de overheid aangeraden het gebruik van het Nedersaksisch respectievelijk het Limburgs te promoten. Het Nedersaksisch in zijn verschillende varianten wordt in de provincies Friesland (in de gemeentes Oost- en Weststellingwerf), Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland gesproken. Het Limburgs is in de Nederlandse provincie Limburg in gebruik.

Binnen het Nederlandse taalgebied zijn er ook varianten die door een zekere mate van taalmenging zijn ontstaan. In de grotere steden van Friesland wordt het zogenaamde Stadsfries gesproken, dat zich vanaf het einde van de zestiende eeuw heeft ontwikkeld uit het contact tussen de Friestalige bevolking en Nederlandstalige bestuursambtenaren. Een ander voorbeeld is het Bildts, dat in de zestiende eeuw is ontstaan nadat boeren uit Noordholland zich in een net ingepolderd gebied in Friesland hebben gevestigd.
Ook het dialect van Brussel vertoont sporen van taalcontact. De woordenschat van het Brussels is duidelijk beïnvloed door het Frans respectievelijk het Waals.

Een speciale plaats onder de Nederlandse en Vlaamse dialecten nemen de stadsdialecten in: voorbeelden hiervoor zijn het Antwerps, het net genoemde Brussels, het Haags, het Rotterdams en het mengdialect Leeuwarders. In veel gevallen blijft het gebruik van het stadsdialect in toenemende mate beperkt tot sprekers uit de lagere sociale klassen. Het wordt zo tot een sociolect.

Zie ook het hoofdstuk over de onderscheiding tussen Taal en dialect

Het Fries verschilt van de regionale varianten doordat het niet als variant van het Nederlands maar als aparte taal wordt beschouwd. Het is naast het Nederlands als officiële taal van de provincie Friesland erkend.

Indeling van de Nederlandse dialecten

Interactieve kaart: Indeling van de Nederlandse dialecten
Kaart: Jeroenvrp (CC BY-SA 3.0)

Een onderverdeling van de Nederlandse en Vlaamse dialecten op basis van verwantschap respectievelijk structurele gelijkenis is onder andere te vinden in De Schutter (1994: 440). Hier wordt uitgegaan van de volgende dialectgroepen: de noordoostelijke dialecten (waaronder het Gronings), de centraal-westelijke dialecten (bijv. het Zuidhollands), de zuidwestelijke dialecten (het Westvlaams en het Zeeuws), de centraal-zuidelijke dialecten (waaronder Brabants in Nederland en Antwerps in België) en de zuidoostelijke dialecten (het Limburgs).
Voor een andere indeling kiest de dialectologe Jo Daan: zij gaat uit van zes hoofdgroepen en van in totaal 28 Nederlandse dialecten.

Welke regionale varianten hebben in Nederland een bijzondere status? Het Limburgs, het Nedersaksisch en natuurlijk het Fries als tweede officiële taal van de provincie Friesland.

Een belangrijke tegenstelling binnen de Nederlandse dialecten is voor dialectologen het contrast tussen Oost (het Saksische gebied en Limburg) en West.
De westelijke dialecten vertonen in tegenstelling tot de oostelijke een aantal zogenaamde Ingweoonse (Kustgermaanse) kenmerken. Westelijke dialecten maakten bijvoorbeeld een klankverandering door van <ol>/<al> naar <ou>: dat had tot gevolg dat men in westelijke dialecten en in het Standaardnederlands vandaag oud zegt terwijl men in het oosten van het Nederlandse taalgebied de vorm old of ald gebruikt, net als in het Duits (dat geen Ingweoonse kenmerken vertoont).
Een ander specifiek kenmerk van oostelijke dialecten is dat ze de diftongering van de lange klinkers [i:] en [y:] naar [Ɛi] respectievelijk [øy] deels niet hebben meegemaakt: in plaats van huis zegt men bijvoorbeeld huus of hoes.

Met ingweoonse kenmerken worden eigenaardigheden bedoeld die talen en dialecten langs de Noordzeekust gemeenschappelijk hebben. Een ingweoons klankverschijnsel is bijvoorbeeld het verlies van nasaal plus verlenging van de klinker voor fricatieven of wrijfklanken zoals duidelijk wordt in Nederlands vijf, Engels five, Fries fiif, in tegenstelling tot Duits fünf. Meestal blijven Ingweoonse kenmerken echter beperkt tot het Engels en het Fries: vergelijk Engels us en Fries ús met Nederlands ons en Duits uns. In het Nederlandse taalgebied zijn, zoals hierboven al toegelicht, sommige Ingweoonse kenmerken niet tot in de oostelijke dialecten doorgedrongen maar ze zijn wel in westelijke dialecten terug te vinden. Dit verschijnsel wordt in de dialectologie gebruikt als (één) aanwijzing voor een Oost-West contrast in het Nederlandse dialectenlandschap.

Sommige Nederlandse dialecten vertonen opvallende overeenkomsten met Duitse buurdialecten. Het Venloos heeft bijvoorbeeld meer kenmerken gemeenschappelijk met het Duitse dialect van Krefeld (dat vlak bij Venlo ligt) dan bijvoorbeeld met het Zaans. Maar toch is het Venloos een Nederlands dialect. De afbakening van Nederlandse ten opzichte van Duitse dialecten gebeurt op basis van de staandaardtaal die in de desbetreffende regio wordt gesproken. Het Venloos is een Nederlands dialect omdat de bewoners van Venlo op school en in 'officiële' situaties het Nederlands gebruiken, het Krefelds daarentegen is een Duits dialect omdat daar het Hoogduits de overkoepelende standaardtaal is.

De bilabiale /w/ is kenmerkend voor Nederlands in België maar ook voor het Surinaamse Nederlands.

Voor de meeste Nederlandse en Vlaamse sprekers is de indeling van de Nederlandse dialecten in noordelijke en zuidelijke het meest voor de hand liggend.
De opvallendste verschillen tussen Noord en Zuid of tussen Nederlands Nederlands en Belgisch Nederlands doen zich voor op fonologisch en lexicaal niveau. Zo wordt bijvoorbeeld de <g> - klank ([ɤ]) in het Zuiden zachter (stemhebbend) uitgesproken dan in het Noorden en wordt het bijvoeglijk naamwoord schoon in de betekenis van 'mooi' gebruikt en niet overwegend in de betekenis van 'niet vies' zoals in Nederland.
Kenmerkend zijn ook de bilabiale in plaats van labiodentale /w/ - klank en de uitspraak van lange klinkers als zuivere lange klinkers en niet als diftongen zoals in het noorden van het Nederlandse taalgebied.

In het woordgebruik zijn er talloze verschillen tussen Noord en Zuid: zo heeft men het bijvoorbeeld in Nederland over kinderbijslag, in Vlaanderen daarentegen over kindergeld; Je hoeft niet te komen kan in Vlaanderen ook worden uitgedrukt door Je moet niet komen. Op syntactisch niveau staan Vlamingen ervoor bekend dat ze een 'doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep' toestaan zoals in het volgende voorbeeld: Hij heeft er niets willen over zeggen. Een Nederlander zou daarentegen kiezen voor Hij heeft er niets over willen zeggen.

Of met 'Noord-Zuid-verschillen' de verschillen tussen Nederlands Nederlands en Belgisch Nederlands bedoeld worden of een onderscheid tussen 'Nederlands boven de grote rivieren' en 'beneden de grote rivieren' wordt beoogd, is niet altijd even duidelijk. Dikwijls komt men fonetisch-fonologische bijzonderheden die als typisch Belgisch worden aangeduid ook in de omgangstaal in het Zuiden van Nederland tegen. Wat de woordenschat betreft, speelt de politieke grens een grotere rol - zeker als het gaat om de 'administratieve' woordenschat zoals in het voorbeeld kinderbijslag / kindergeld.

Dialect in Noord en Zuid

Kaart: Indeling van de Nederlandse dialecten
Kaart: User Gruna_1 on en.wikipedia
via Wikimedia Commons
(CC BY-SA 3.0)

Naar de projectwebsite 'Quantitative Lexicology and Variational Linguistics' over convergentie en divergentie

Hoewel de verschillen in woordgebruik tussen Nederland en Vlaanderen nog steeds frappant zijn kan de laatste jaren een proces van convergentie worden vastgesteld. De standaardtaal vertoont steeds meer overeenkomsten met de woordenschat in het noorden van het Nederlandse taalgebied. Typisch Vlaamse uitdrukkingen worden vervangen door hun 'Algemeen Nederlandse' equivalenten.
Dat blijkt uit een onderzoek onder leiding van Dirk Geeraerts aan de KU Leuven met de titel 'Quantitative Lexicology and Variational Linguistics'. Hetzelfde onderzoek wijst uit dat er op het gebied van de uitspraak juist het tegenovergestelde het geval is. Hier is sprake van divergentie: de uitspraakverschillen tussen Belgisch Nederlands en Nederlands Nederlands worden eerder groter dan kleiner. Dit is terug te voeren op veranderingen aan de Nederlandse kant, bijvoorbeeld de toenemende diftongering van lange klinkers.

Is er volgens Geeraerts op het gebied van de uitspraak sprake van divergentie of van convergentie tussen Noord en Zuid? Van divergentie.

Ook met betrekking tot het dialectgebruik zijn er duidelijke verschillen tussen het noorden en het zuiden. In Vlaanderen staat het dialect nog tamelijk sterk: veel Vlamingen, ook de jongere generatie, spreken naast een overkoepelend formeler 'Belgisch Nederlands' en een informelere zogenaamde 'tussentaal' (ook 'Verkavelingsvlaams' of 'Soap-Vlaams' genoemd) OOK een plaatselijk dialect. In Nederland daarentegen neemt het dialectgebruik over het algemeen af, vooral in het westen van het land. In het zuiden, bijvoorbeeld in Maastricht, speelt het dialect nog een belangrijkere rol in het dagelijks leven.
Hoewel in Nederland het daadwerkelijke gebruik van het dialect teruggaat, beleeft het een sterke opleving, een 'renaissance', als symbool voor een regionale respectievelijk lokale identiteit: popgroepen die in het Achterhoeks of in het Twents zingen, genieten grote populariteit, stripverhalen worden naar streektalen vertaald en lokale radiozenders zenden hun programma's in de plaatselijke taalvariëteit uit. Dit verschijnsel wordt in het kader van het project dialectrenaissance van het Meertens Instituut in Amsterdam bestudeerd.

Onderzoek naar Nederlandse dialecten: Meertens Instituut en NCDN

Grootschalig onderzoek naar Nederlandse en Vlaamse dialecten wordt behalve door het Meertens Instituut door de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN) verricht. Het zwaartepunt ligt bij dialectgeografisch onderzoek (een voorbeeld hiervoor is de uitgave van een morfologische (MAND) en een syntactische atlas (SAND) van de Nederlandse dialecten) en bij studies naar dialectgebruik. Bovendien wordt aandacht besteed aan het samenstellen van diverse dialectwoordenboeken. Een overzicht van de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse dialectwoordenboeken stelt de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde beschikbaar. Een database ('Multimedia Dialectdatabase') met teksten in verschillende Nederlandse en Vlaamse dialecten wordt door het Meertens Instituut voorbereid.

Voor een overzicht over kenmerken van Nederlandse en Vlaamse dialecten en hun gebruik zie hoofdstuk 9 ('De ware moedertaal') in De Vries et al (1993). Noord-Zuid verschillen behandelt De Vries et al (1993) in hoofdstuk 10 ('Gemengde gevoelens'). Een beknopt overzicht over Vlaamse taaleigenaardigheden inclusief Vlaamse woordenlijst biedt Van der Wouden (1998). Het onderzoek van Dirk Geeraerts naar verschillen in de woordenschat tussen noordelijk en zuidelijk Nederlands is na te lezen in Geeraerts et al (1999). Met het thema 'stadsdialecten' houdt zich Kruijsen (1999) bezig. Verschillende Nederlandse stadsdialecten worden bovendien behandeld in het kader van het themanummer 'stadsdialecten' van het tijdschrift 'Taal & Tongval' (1992).