Rotterdams
Het Rotterdams is een Zuid-Hollands dialect en het is uiteraard een randstedelijk dialect. Dit is belangrijk omdat de taal van de Randstad het meest heeft bijgedragen aan de huidige standaardtaal. Sprekers van randstedelijke dialecten worden vaak aangezien voor mensen die hun taal onvoldoende beheersen, juist omdat hun dialecten zo veel overeenkomsten met de norm vertonen. De dialecten van de randstad hebben daarom vaak een lager prestige dan andere Nederlandse dialecten, bijvoorbeeld het Gronings. Zo ook het Rotterdams, dat vaak met de lagere klassen geassocieerd wordt.
“De man in het café bekeek de voorpagina van het ochtendblad en barstte toen uit in een volzin die twee vloeken en drie dodelijke ziektes bevatte. Afgezien van zijn accent was dus al meteen duidelijk dat het hier een geboren en getogen Rotterdammer betrof.”
Jan Eyckelboom
Naast het accent en meer nog dan de woordenschat is het gebruik van de werkwoordsvormen karakteristiek voor het Rotterdams. Heel wat werkwoorden worden niet vervoegd zoals in het Standaardnederlands. In het enkelvoud krijg je dan ofwel helmaal geen uitgangen (ik loop, jij loop, hij loop), ofwel overal de uitgang -t, dus ook voor de eerste persoon (ik loopt, jij loopt, hij loopt). De tweede optie is kennelijk nu de meer gewone. Over deze eigenaardigheid van het Rotterdams heeft Kees Stip een versje geschreven:
“Er was te Rotterdam een kreeft
die steeds “ik hebt” zei voor “ik heeft”
“En dit”, zo zei een Amsterdammer,
“is daarom zo bijzonder jammer
omdat het toont welk wanbegrip
men daar van werkwoordsvormen hib.”
Erasmus van Rotterdam
Foto: Andreas Praefcke (1.0)
Een ander bekend verschijnsel is het synoniem gebruik van kennen en kunnen. “Ik kan die man. Ik ken hem niet uitstaan.”
Leggen wordt in plaats van liggen gebruikt, dus “ik leg in bed”.
De uitspraak van het Rotterdams heeft natuurlijk heel wat kenmerken van de moderne standaardtaal. De tweeklanken worden open uitgesproken, bijvoorbeeld “aai”[ʌi] voor “ij”[ɛi] of “au”[αu] voor “oo”[o]. Er wordt geen tongpunt-r gebruikt, dus Rotterdam gaat meer als “Rottejdom” klinken. Heel wat uitspraakeigenaardigheden van het “Poldernederlands” vind je ook in oudere vormen van het Rotterdams terug.
“Ie” vervangt “je” als persoonlijk voornaamwoord en in verkleinwoorden. “Huisje” wordt dus “huissie” en “meisje” tot “meissie”. Een uitzondering vormen verkleinwoorden waarvan de stam op een t eindigt, t en j smelten hier tot een zachte g-achtige klank samen, bijvoorbeeld in “presentje”.
Zoals in de hele Randstad zegt men in het Rotterdams “hebbie” in plaats van “heb je”. Dit is echter niet tot het woord “hebben” beperkt”, je kunt er in Rotterdam even goed “maakie” of “dachtie” van maken. Een moeilijkheid hierbij is dat ook hij vaak door “ie” wordt vervangen. Dit wordt soms opgelost door een verschil in de uitspraak.
a.) Die man geefie een presentje.
b.) Die man gevie een presentje.
In zin a geeft de man het presentje, in zin b krijgt hij het. De stemloze uitspraak wijst dus de derde persoon aan en de stemhebbende de eerste. Een ongeoefende luisteraar kan het verschil alleen uit de context herkennen.
De t wordt, zoals in veel dialecten, aan het einde van een woord weggelaten als dit een klinker-medeklinker-opeenvolging mogelijk maakt, dus “da nie”, “wa nie” enz.
Zoals in andere delen van het taalgebied wordt de derde persoon meervoud vaak uitgedrukt door “hun”. “Ik geef het hun”, “ik ontmoet hun”, maar ook “hun lopen”. In Rotterdam komen echter ook vormen voor als “dat boek is niet van zijn” of “geef 't aan mijn”.
Merkwaardig zijn vormen als: “Gisteren beldiede mij”. De “die” komt binnen het woord te staan. Van Oostendorp vermoedt dat hij tussen stam en uitgang geplaatst wordt, omdat er in het Nederlands een neiging zou bestaan de op één na laatste lettergreep te beklemtonen. Zo bekeken is “beldiede” natuurlijk mooier dan “belde-die”.
De intonatie van het Rotterdams wordt vaak als “zangerig” beschreven. Vooral aan het einde van zinnen gaat de stem meer dan elders omhoog. Aan een vraag wordt dan ook vaak een partikel als “dan” geplakt, bijvoorbeeld “Wazeggie dan?”.
Heel wat Engelse woorden zijn in de havenstad Rotterdam op een originele manier vernederlandst, bijvoorbeeld “afknokken” (to knock off), “horrie op” (hurry up) of “halve zool” (asshole?).
Het eerste uitvoerige werk over het Rotterdamse stadsdialect is "Wat zeggie? Azzie val dan leggie!" van Jan Oudenaarden (1984). In de reeks "Taal in stad en land" is onlangs een boekje "Rotterdams" door Marc van Oostendorp (2002) verschenen, waarop de beschrijving hierboven gebaseerd is.