Afrikaans
De ontwikkeling van het Afrikaans
Het Afrikaans heeft zich ontwikkeld uit het zeventiende-eeuwse Hollands: De Oost-Indische compagnie (VOC) koos in de 17e eeuw de Kaap de Goede Hoop als rustplaats op haar weg naar Indië. Op de lange zeereizen had men behoefte aan een vast station, waar vers eten en drinken aan boord kon worden gehaald, zieken konden worden achtergelaten enz.
De eerste kolonisten aan de Kaap kwamen uit het zuiden van de Nederlanden, wat aan bepaalde details in het huidige Afrikaans nog te merken is. Het waren matrozen en boeren, allebei groepen met heel verschillende woordenschatten en dialecten. De inheemse bewoners van het zuidelijke Afrika waren toen voor het grootste deel zogenaamde Hottentotten en Bosjesmannen.
Vanaf 1740 was de voertaal in Zuid-Afrika niet meer zuiver Nederlands. Een van de meest plausibele theorieën over het ontstaan van de nieuwe taal is, dat de belangrijkste veranderingen in het Afrikaans teruggaan op interferenties.
De Franse hugenoten die in de 16e/17e eeuw naar Zuid-Afrika kwamen, hadden geen grote invloed op de taal, alleen de Franse namen herinneren er nog aan. De Franse woorden die in het Afrikaans overgenomen zijn, kwamen uit het Nederlands van de 17e en 18e eeuw.
Ook de "Maleise slaven" uit Indonesië, Angola en andere gebieden, meestal Portugese kolonieën, die in de 18e eeuw naar Zuid-Afrika gebracht werden, hadden maar beperkte invloed op de taal. De Maleise en Portugese woorden in het Afrikaans werden al vroeger door het Nederlands ontleend (zeemanstaal).
In het midden van de 18e eeuw was het proces van deflexie (vereenvoudiging en reductie van de nominale en verbale paradigma; vgl. ook het flexieverlies in het Middelnederlands) al zo ver, dat een eigen variant van de taal was ontstaan, het "Kaap-Nederlands". Vanaf de 2e helft van de 18e eeuw was een eigen taalsysteem gevestigd. Door analyse van de bronnen is een ontwikkeling van het Nederlands via het Kaapnederlands naar het Afrikaans te zien.
Rond 1800 kwamen de Engelsen naar Zuid-Afrika. Hun komst had echter geen grote invloed op de taal. Maar de Engelsen bleven hun eigen taal spreken, het bestuur en het onderwijs werden Engelstalig. De Kaap werd Britse kolonie. Het Engels had toen een veel hogere sociale status dan het Afrikaans; de bovenlaag, het bestuur en de intellectuelen praatten Engels, het Afrikaans werd als "kombuistaal" beschouwd.
De opvolgers van de Nederlanders en de Vlamingen ("conservatieve boeren") werden meer en meer ontevreden over het Engelse bestuur (slavenbevrijding) en trokken in de zogenaamde. "Grote Trek" (1836-44) naar het noorden, weg van de kust. In verschillende gebieden vond men nu ook verschillende varianten van het Afrikaans. De ruzies met de Engelsen gingen door.
Het opkomende nationalisme in de 19e eeuw vroeg ook om de verdediging van de taal door de Afrikaans-taligen. Voor het eerst begon men nu de Afrikaanse taal op te schrijven. Er werd een spelling ontworpen, men gebruikte de taal in het onderwijs en er werd een Afrikaanse bijbelvertaling geschreven. Deze vertaling was vanwege het gezag van de bijbel belangrijk voor de ontwikkeling van het Afrikaans (vgl. hierbij ook de "Statenvertaling" en de gotische bijbelvertaling).
In 1875 werd het Genootschap van de Regte Afrikaners (GRA) opgericht. Zij streden voor de erkenning van het Afrikaans als cultuurtaal. Na de tweede vrijheidsoorlog tegen de Engelsen (1899-1902) kregen de "boeren" zelfbestuur, Nederlands werd de officiële taal. Een nieuw nationalisme had ook een nieuw taalbewustzijn tot gevolg. In 1905 werden het Afrikaanse Taalgenootschap en de Afrikaanse Taalvereniging opgericht, die successen konden boeken.
In 1910 kreeg de Zuid-Afrikaanse Unie de status van een dominion (binnen de "Commonwealth of Nations"). In de jaren 20 werd het Afrikaans als tweede officiële taal naast het Engels erkend.
In de jaren 60 bereikte de ontwikkeling van het Afrikaans een voorlopig eindpunt. Het Afrikaans was van een "taal met lagere functies" tot een "taal met hogere functies" (rechtstaal, taal van de politiek,...) gegroeid.
Afrikaans wordt vandaag door ca. 6 miljoen mensen gesproken, de helft ervan zijn kleurlingen. Behalve Afrikaans en Engels wordt in Zuid-Afrika een aantal niet-Europese talen gesproken, die grotendeels horen bij de Bantoetalen. Afrikaans is ook de meest verspreide taal in Zuid-Afrika, het wordt als "lingua franca" tussen anderstaligen gebruikt.
Een paar opvallende kenmerken van het Afrikaans
De spelling van het Afrikaans berust op de zgn. vereenvoudigde Nederlandse spelling. Ze is fonetischer dan de Nederlandse, meer gericht op de uitspraak.
Belangrijke veranderingen in het Afrikaans (ten opzichte van het Nederlands) zijn:
- apocope van de t na stemloze medeklinker (Afr. lig - Ndl. licht, Afr. produk - Ndl. product)
- syncope van intervocalische d (Afr. skouer - Ndl. schouder, Afr. koue - Ndl. koude) en g (Afr. spieël - Ndl. spiegel, Afr. teen - Ndl. tegen)
- sk in plaats van sch in de Anlaut (Afr. skool - Ndl. school, Afr. vriendskap - Ndl. vriendschap)
- stemloos worden van frikatieven (Afr. so - Ndl. zo, Afr. suid - Ndl. zuid)
- het Nederlandse klanksegment aar vindt men in het Afrikaans vaak terug als er (Afr. perd en kers - Ndl. paard en kaars)
- een opvallend spellingverschil betreft de diftong [ei] die in het Nederlands gespeld wordt als ij; deze wordt in het Afrikaans y (krijgen - kry, mij - my)
De flexie van het werkwoord is in het Afrikaans betrekkelijk eenvoudig. Ze is gekenmerkt door een verlies van uitgangen (deflexie; vgl. ook het flexieverlies in het Middelnederlands). Zo kent het werkwoord in de tegenwoordige tijd maar één vorm: ek werk, jy werk, hy werk, ons werk, julle werk, hulle werk. Ook de infinitief is zijn uitgang kwijt geraakt: Afr. werk, kry - Ndl. werken, krijgen. Een verdere vereenvoudiging kwam tot stand doordat het Afrikaans twee tijden verloren heeft: de verleden tijd en de voltooid verleden tijd. Voor het verleden is er dus maar één uitdrukkingsmogelijkheid, namelijk de onvoltooid verleden tijd (perfectum).
Nederlands | Afrikaans |
---|---|
ik werkte | ek het gewerk |
hij heeft gezongen | hy het gesing |
wij waren vertrokken | ons het vertrek |
De twee laatste vormen (gesing, vertrek) illustreren bovendien een andere belangrijke vernieuwing van het Afrikaans, namelijk het verdwijnen van de sterke werkwoorden.
Een zeer opvallend kenmerk van de zelfstandige naamwoorden betreft de genera. Terwijl er in het Nederlands twee categorieën zijn, de de-woorden en de het-woorden, heeft het Afrikaans maar één categorie. Alle zelfstandige naamwoorden worden gecombineerd met het bepaalde lidwoord die (Ndl. de vrouw, het huis - Afr. die vrou, die huis). Bij de meervoudsvorming valt op dat de uitgang -s in het Afrikaans veel frequenter gebruikt wordt dan in het Nederlands (bijvoorbeeld bewegings, vorms). Het Afrikaans heeft een aantal diminutiefsuffixen, waarbij opvalt dat het Nederlandse -je vervangen is door -ie (koppie, briefie).
Opvallende vormen van de voornaamwoorden zijn de aanwijzende voornaamwoorden hierdie (Ndl. deze) en daardie (Ndl. die). Het onbepaalde Nederlandse men komt in het Afrikaans niet voor: Ndl. men moet voorzichtig zijn - Afr. 'n mens moet versigtig wees. De vorm zich (reflexiefpronomen) kent het Afrikaans niet: Ndl. hij schaamt zich - Afr. hy skaam hom.
Op het terrein van de syntaxis valt vooral de zogenaamde 'dubbele negatie' op. De negatie wordt door twee elementen uitgedrukt: het eerste element nie (of niemand, nooit, niks, geen enz.) staat na de persoonsvorm, het tweede element (altijd nie) staat altijd aan het einde van de zin: hij kan nie slaap nie; sy hou nooit op met werk nie. (vgl. hierbij ook de negatie in het Middelnederlands)
Een typisch Nederlandse constructie vindt men in een zin als: ik zat te schrijven. Deze constructie bestaat in het Afrikaans niet. Ze wordt weergegeven door een combinatie van twee werkwoorden die door en met elkaar verbonden zijn: ek het gesit en slaap. Een ander voorbeeld: Ndl. hij loopt te lezen - Afr. hy loop en lees.
Tenslotte een eigenaardigheid op het gebied van de woordvorming, de reduplicatie. In de gesproken taal komt men frequent verdubbelde woorden tegen, zoals gou-gou, vroeg-vroeg of kort-kort. Meestal werkt deze verdubbeling intensiverend en/of iteratief. Niet alleen bijwoorden kunnen worden verdubbeld, ook bij substantieven of werkwoorden vindt men wel eens reduplicatie: alles kom stuk-stuk en nuut tot hom ('stuksgewijs') en: toe het die seun huil-huil van ontsteltenis daan aangekom ('in tranen'). De geredupliceerde woorden krijgen in dergelijke zinnen een bijwoordelijke functie.
Literatuur
Vergelijk voor het Afrikaans Brinkman & Uys (z.j.) en vooral ook Raidt (1983), waaraan ook veel van de voorbeelden ontleend zijn.