Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Overzees Nederlands

Sporen van het Nederlands zijn ook buiten Europa te vinden. Vanaf circa 1600 legden de VOC en de WIC door het stichten van handelsposten de basis voor een verspreiding van het Nederlands op andere continenten. Vanaf de negentiende eeuw namen grote groepen Nederlandse landverhuizers hun taal mee naar de 'nieuwe wereld'.

Nederlandse kolonies en handelsposten
Kaart: Albers (CC BY-SA 3.0)

Buiten Europa is het Nederlands de officiële taal van Suriname en van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De expansie van Nederland als handelsmacht en koloniale mogendheid begon in de zeventiende eeuw toen de VOC (Verenigde Oostindische Compagnie) en later de WIC (Westindische Compagnie) handelsnederzettingen stichtten in de Oost (Nederlands-Indië, Zuid-Afrika, Japan) en in de West (het Caraïbische gebied, Zuid- en Noordamerika en de kust van Westafrika). De VOC resp. de WIC onderhielden in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw handelsposten in onder andere Noordamerika (Nieuw Amsterdam, het huidige New York), aan de Berbice-rivier in Guyana, in Brazilië, de Afrikaanse Kaap, aan de Afrikaanse westkust, in het huidige Sri Lanka, in Japan en in het Indonesische Archipel.

Onder Nederlands beheer kwamen Nederlands-Indië, Suriname en enkele eilanden in het Caraïbische gebied. Nederlands-Indië was tot 1949 een Nederlandse kolonie, Suriname was van 1645 tot 1976 onder Nederlands bewind. De Nederlandse Antillen (de Caraïbische eilanden Saba, St. Maarten, St. Eustatius, Bonaire en Curaçao) en het eiland Aruba maken nog steeds deel uit van het Koninkrijk Nederland.
In sommige gebieden zijn tot de dag van vandaag sporen van het Nederlands te vinden.

Tegen welk gebied werd in de 17e eeuw de kolonie Nieuw Amsterdam geruild? Tegen het huidige Suriname.

Nederlandse sporen in Noordamerika

  • boss (baas)
  • waffle (wafel)
  • cookie (koekje/koekie)
  • pancake (pannekoek)
  • pottybacker (pottenbakker)
  • stoop (stoep)
  • snooper (snoeper)

Voorbeelden uit De Vries (1994: 255)

Tot de dag van vandaag wordt in enkele plaatsen in de VS Nederlands gesproken. Plaatsen met een groot percentage bewoners met Nederlandse voorouders zijn Pella en Orange City in het noordwesten van de staat Iowa, Holland, Overisel, Drenthe, Graafschap en Vriesland in Michigan en Friesland en Little Chute in Wisconsin. Van de 8000 inwoners van de stad Pella spreken vandaag zo’n 200 nog Nederlands.

Nederlandse plaatsnamen in de staat Michigan
Kaart: Clockwork Orange (CC BY-SA 3.0)

Het Amerikaans Nederlands, vaak ook ‘Iowa Dutch’ genoemd, is in zijn bestaan sterk bedreigd. Het proces van taalverschuiving is al lang voltrokken, de jongere generatie spreekt het niet meer en in de meeste taalgebruikssituaties overheerst het Engels. Bovendien is er sprake van taalverlies: het Amerikaans Nederlands is uitermate heterogeen, de grammatica en fonologie zijn ontleend aan het Engels, alleen de woordenschat is nog voor een aanzienlijk deel Nederlands.

In welke Amerikaanse stad wordt tot de dag van vandaag door ca. 200 mensen (een soort van) Nederlands gesproken? In Pella, Iowa.

Fragment 'Iowa Dutch': Tony Stravers, geboren in Pella, Iowa (zijn ouders zijn Nederlanders die vóór WOII naar Amerika zijn geëmigreerd)

Iowa Dutch:

Dat was die eerste taal dat ik leerd als ik klein kind was and toen mijn oudste broer en hij begon naar school en hij wist niet genoeg Engels mijn vader en moeder zeg wel(l) da's nie goed hij moet meer Engels leren. Toen mijn (my?) jongere broers en zusters weet heel weinig Engels maar da was de eerste taal dat wij leerden wij waren nieuwsgierig met de Hollandse taal en we hebben wat geleerd en toen hebben mijn vrouw ze (?) oom en tante hier wat zes maanden geweest na de oorlog en ze konden heel (?) geen Engels en wij wil(?) graag met die mensen spreken en we hebben daar dan ‘n hoop Hollands geleerd.

Standaard-Nederlands:

Het was de eerste taal die ik als kind geleerd heb en toen mijn oudste broer naar school ging en hij niet genoeg Engels kende zeiden mijn vader en mijn moeder 'dat is niet goed, hij moet meer Engels leren'. Mijn jongere broers en zussen kenden toen weinig Engels. Maar het (het Nederlands?) was de eerste taal die we geleerd hebben. Wij waren nieuwsgierig naar het Hollands en wij hebben het een beetje geleerd. Na de oorlog hadden wij de oom en de tante van mijn vrouw voor zes maanden op bezoek en ze spraken nauwelijks Engels en wij wilden graag met ze spreken en wij hebben toen heel veel Hollands geleerd.

uit: Het verhaal van een taal (televisiereeks), bijdrage over 'Pella Dutch'

Bericht van een vertegenwoordiger van de Westindische Compagnie aan de Staten-Generaal over de aankoop van het eiland Manna-hatta (1626):

Hooghe Moghende Heeren, Hier is ghisteren t’schip t’Wapen van Amsterdam aan gekomen ende is de 23e September uyt Nieu Nederlant gezeylt uyt de Rivier Mauritius. Rapporteert dat ons volck daer kloec is ende vreedigh leven... Hebben t’Eylant Manhattes van de wilden gekoght voor de waerde van 60 gulden; is groot 11000 morgens.

Overgenomen uit De Vries (1994: 266)

In 1626 kocht de WIC het eiland Manna-hatta voor de Noordamerikaanse oostkust voor 60 gulden van de plaatselijke indianenstam en stichtte daar de handelsnederzetting Nieuw-Amsterdam. In 1664 moest de gouverneur van Nieuw-Amsterdam, Peter Stuyvesant, de kolonie overgeven aan de Engelsen. In ruil daarvoor kreeg de WIC het gebied van het huidige Suriname.

In de loop van de tijd was gebleken dat de kolonie Nieuw-Amsterdam te zwak was om stand te kunnen houden tegen de omringende Engelse nederzettingen. Landbouw en bonthandel in Noordamerika waren voor de WIC bovendien lang niet zo lukratief als slavenhandel en suikerplantages in het Caraïbische gebied. Suriname was daarom voor de handelsmacht Nederland een duidelijk aantrekkelijkere optie.

Na de overgave van Nieuw-Amsterdam aan de Engelsen trokken enkele duizend Nederlandse kolonisten het achterland in. Nog in 1778 was het Nederlands zo belangrijk aan de Amerikaanse oostkust dat de eerste grondwet van de net opgerichte Verenigde Staten naar het Nederlands werd vertaald om de steun van de Nederlandse kolonisten te verzekeren.

Er bestaat een uitgebreid artikel over Nieuw Nederland bij Wikipedia (in het Duits).

Enkele plaatsnamen getuigen nog van deze vroege Nederlandse aanwezigheid in Noord-Amerika: Brooklyn (oorspronkelijk ‘Breukelen’), Flushing (van ‘Vlissingen’), Harlem (‘Haarlem’), Long Island (‘Lange Eylandt’) en Rhode Island (‘Roode Eylant’).

Op de kolonisten volgden enkele eeuwen later de immigranten. In de negentiende eeuw emigreerden Nederlanders vooral om religieuze redenen naar Amerika. Zij verlieten Nederland vaak onder leiding van een dominee en stichtten eigen plaatsen en kerkgemeenschappen in Amerika. Dominee Scholte en zijn volgelingen bijvoorbeeld stichtten de stad Pella, dominee Van Raalte vestigde zich met zijn kerkgemeenschap in Holland, Michigan.

Na de Tweede Wereldoorlog verlieten Nederlanders hun vaderland vooral uit economische motieven en vanwege een gebrek aan land en woonruimte. Zij werden daarbij actief gesteund door de Nederlandse overheid die emigratie als enige oplossing zag voor de overbevolking van Nederland. Tussen 1946 en 1969 emigreerden 465.000 Nederlanders naar Canada, de VS, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuidafrika en Brazilië.

Downtown Holland in Michigan
Foto: Michigan Municipal League (CC BY-ND 2.0)

In enkele streken zijn er nog steeds kleine Nederlandstalige gemeenschappen zoals bijvoorbeeld in de Amerikaanse staat Iowa. Over het algemeen wordt echter uit onderzoek duidelijk dat Nederlanders vergeleken met andere emigrantengroepen zoals Italianen of Grieken hun moedertaal het snelst inruilen voor de taal van het gastland. Van de eerste generatie Nederlandse emigranten in Australië gaf 57 procent haar moedertaal op voor het Engels, vergeleken met 4,3 procent van de eerste generatie Griekse emigranten.

Nederlands in Zuidamerika

Op het Zuidamerikaanse continent is het Nederlands tot de dag van vandaag de officiële taal van de Republiek Suriname. Suriname telt ongeveer 400.000 inwoners, circa 100.000 bewoners beheersen het Nederlands als tweede taal. Het Nederlands in Suriname kan als eigen variant van het Nederlands worden beschouwd. Het wordt in woordenschat, uitspraak en grammatica beïnvloed door de andere in Suriname gesproken talen, bijvoorbeeld het Sranan Tongo (de taal van de ‘creolen’, de nazaten van voormalige slaven, en de overkoepelende omgangstaal van het land). Een opvallend kenmerk van het Surinaams Nederlands is de uitspraak van de /w/ als bilabiale klank.

De woordenschat van het Surinaams Nederlands wordt gekenmerkt door aan de ene kant woorden respectievelijk betekenissen uit een oudere fase van het Nederlands en aan de andere kant door neologismen: een wasteil is in Suriname een bekken, een handkoffer een valies en erf betekent 'tuin bij het huis'; een pyjama is daarentegen een slaappak en een roman een verhaalboek. Typerend zijn voor het Surinaams Nederlands leenwoorden of leenvertalingen uit bijvoorbeeld het Engels (iets korts voor 'borrel', Engels 'short drink') en het (Sarnami) Hindi (roti is een pannekoek met hartige vulling) maar vooral uit het Sranan (braf van Sranan brafu betekent 'soep').

Op het gebied van de grammatica vallen de volgende gebruikswijzen op:

  • het gebruik van 'gaan' als hulpwerkwoord van de toekomstige tijd
    Shirley gaat kwaad zijn. (= Shirley zal kwaad zijn.)
  • actieve werkwoordsvormen met passieve betekenis
    Ik ga operatie doen. (= Ik zal geopereerd worden.)
  • het weglaten van het reflexieve pronomen
    Hij verbeeldt dat hij kan voetballen. (=Hij verbeeldt zich dat hij kan voetballen.)
  • het transitieve gebruik van intransitieve werkwoorden
    iemand schreeuwen (= tegen iemand schreeuwen)

Kenmerkend voor de uitspraak van het Surinaams Nederlands zijn een bilabiale w (met beide lippen gesproken), een tongpunt-r (een rollende r) een geen diftongering van de lange vocalen [e:] en [o:] zoals in (het noorden van) Nederland.

De voorbeelden zijn afkomstig uit De Vries (1994: 287-91) en De Ruiter (1991: 190-94).

Sranan Tongo: aan het Nederlands ontleende woorden
kamra - kamer
kantoro - kantoor
kasi - kaas, kast
kerki - kerk
klari - klaar, gereed
komki - kom, kommetje
komsari - commissaris
kopki - kopje
kotoygi - getuige
kowsu - sok, kous
krompu - klomp
kroypu - kruipen
kumakoysi - toilet ('gemakhuisje')
kumakriki - gemakkelijk
kweki - kweken, opvoeden

(uit: Sordam/Eersel, 1985)

Het Surinaams Nederlands is geen duidelijk af te bakenende taalvariëteit. Er is eerder sprake van een continuum met aan het ene uiteinde een sterk door andere talen beïnvloede variant en aan het andere uiteinde een variant die vrij dicht bij het Standaardnederlands staat.
Het Sranan Tongo is een op het Engels gebaseerde creooltaal waar ook Nederlandse leenwoorden in terug te vinden zijn. Het Sranan Tongo woord voor 'gemakkelijk' is kumakriki, kumakoysi betekent 'wc' en gaat terug op het archaïsche 'gemakhuisje'.
Langs de Berbice-rivier in de huidige Republic of Guyana ontwikkelde zich in de zeventiende eeuw een 'echte' Nederlandse pidgin (en later creooltaal) voor de communicatie tussen Indianen, Afrikaanse slaven en Nederlandse planters. Dit 'Berbice-Dutch' is inmiddels nagenoeg uitgestorven.

Rond 1630 veroverde de WIC Recife in het huidige Brazilië, tussen 1637 en 1644 werd ein klein gebied in het noordoosten van Brazilië door Prins Maurits van Nassau bestuurd. Het voornaamste doel van de WIC was de contrôle van de suikerhandel in dit gebied. Het Nederlandse intermezzo in Brazilië duurde echter niet lang, in 1656 werden de Nederlanders door de Portugezen verdreven. Pas in de twintigste eeuw ontstonden weer Nederlandse nederzettingen in Brazilië toen Nederlanders in het kader van de grote naoorlogse emigratiegolf de plaatsen Holambra (in 1948) en Castrolanda (in 1951) stichtten.

Het gebied langs de Berbice-rivier in het huidige Guyana nam de WIC in de late zeventiende eeuw in beslag. Winst maakte de Compagnie met handel in tropische producten en de 'invoer' van slaven uit Afrika. De exploitatie eindigde voor Nederland definitief in 1796 toen de Engelsen het beheer van het Berbice-gebied overnamen. De creooltaal Berbice Dutch was de contacttaal van de regio, ze is vandaag echter zo goed als uitgestorven. De huidige voertaal in Guyana is het Engels. Dat de streek langs de Berbice een voor Europeanen ongezond klimaat had, daarvan getuigt de Nederlandse uitdrukking 'naar de barbiesjes' wat zo veel betekent als 'kapot, verloren'.

Het gebied van het huidige Suriname kreeg de WIC in 1667 in ruil voor de kolonie Nieuw-Amsterdam (het huidige New York). Op dat tijdstip was in Suriname al een pidgin in gebruik dat uit het contact tussen Engelse contractarbeiders en de Afrikaanse slaven van de Engelse planters was ontstaan. Onder Nederlands bewind werden nieuwe slaven uit Afrika aangevoerd die in slavendepots aan de Afrikaanse westkust een Portugees pidgin hadden geleerd. Uit deze communicatiesituatie ontwikkelde zich het Sranan Tongo (andere benamingen waren 'Neger Engels' en 'Takitaki') dat tot de dag van vandaag de omgangstaal van de Creolen, de nazaten van voormalige slaven is, en bovendien als overkoepelende omgangstaal van Suriname fungeert.

Slaven die van de Nederlandse plantages konden vluchten, trokken het binnenland in. Uit hun op het Portugees gebaseerde pidgin ontstonden de huidige Surinaamse talen Saramakaans en Aukaans.

Omgangstalen in Suriname:
aantallen sprekers

(op basis van: De Vries, 1993)
Sranan Tongo 300.000
Sarnami Hindi 150.000
Javaans 55-60.000
Saramakaans (Bosnegertaal) 15-20.000
Aukaans (Bosnegertaal) 15-20.000
Chinees 6.000
Karaïbisch (Indianentaal) 80.000
Kwinti (Bosnegertaal) 2-3.000
Arowaks (Indianentaal) 1.000-2.000
Boni (Bosnegertaal) +/- 1.000
Matuwari (Bosnegertaal) +/- 1.000
Paramakaans +/- 1.000
Trio (Indianentaal) 1.000
Wajana 650

Het Nederlands was de facto de officiële taal van het gebied en het was de taal van de blanke elite. Slaven was het verboden om Nederlands te spreken, laat staan het te leren schrijven. In de negentiende eeuw kwamen Morawische zendelingen naar Suriname om de slaven kerstenen. Zij leerden Sranan en stelden een Sranans woordenboek en een Srananse grammatica samen.

In 1863 werd in de Nederlandse kolonies de slavernij afgeschaft (in de Engelse kolonies gebeurde het in 1833, in de Franse in 1848). Men gaat ervan uit dat in de loop der tijd meer dan 300.000 slaven uit Afrika naar Suriname werden gebracht; Suriname had echter in 1863 uiteindelijk maar 53.000 inwoners.

Van 1863 tot 1873 stonden de (voormalige) slaven onder 'staatstoezicht' - zij moesten verplicht werken tegen betaling. Bovendien haalden de plantageeigenaren nieuwe goedkope arbeidskrachten - Chinezen, Javanen en Indiërs - naar het land. Zij vormen vandaag de Chineze, de Surinaams-Javaanse en de Sarnami taalgemeenschap.

Na 1873 ging de Nederlandse overheid over tot een politiek van vernederlandsing, om het land 'beheersbaar' te maken en sterker aan Nederland te binden. In 1876 werd voor Suriname de leerplicht ingevoerd en alle kinderen moesten onderwijs in het Nederlands krijgen. Met de vernederlandsing van het onderwijs ging een fanatieke strijd tegen het Sranan gepaard. Het resultaat was dat het Nederlands weliswaar een sterke positie als taal van het openbare leven en het onderwijs verwierf, dat het Sranan echter ondanks alle uitroeiingspogingen de dominante omgangstaal bleef van het land. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 gingen enkele tienduizend Surinamers naar Nederland. De taakverdeling tussen de talen in Suriname (Nederlands voor officiële doeleinden, Sranan als omgangstaal) is ook na de onafhankelijkheid blijven bestaan.

Het Nederlands op de eilanden in de Caraïbische Zee

Voorbeelden voor Nederlandse woorden in het Papiamentu:
belasting - belasting
belèg - beleg
ber - beer
bestèk - bestek
bestür - bestuur
bestuurscollege - bestuurscollege
bevolkingsregister - bevolkingsregister
bewarskol - bewaarschool, kleuterschool
bezi - bezig zijn, het druk hebben
blar - blaar
blek - bleek
blenk - blinken, glanzen
blòkflùit - blokfluit
blòki - blok
blònt - blond
blos - blozen
blou - blauw

uit: Dijkhoff (1980)

De Nederlandse Antillen (Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, St. Maarten en St. Eustatius) waren tot 1954 een Nederlandse kolonie, sindsdien zijn ze een autonoom gebied binnen het Koninkrijk Nederland. Het eiland Aruba beschikt bovendien sinds 1986 over een ‘Status Aparte’, het is een apart autonoom gebied van het Koninkrijk. De Nederlandse Antillen en Aruba samen hebben ongeveer 256.000 inwoners.

De Nederlandse Antillen
Kaart: Head at de.wikipedia (1.0)

Het talige landschap op de ABC-eilanden en de SSS-eilanden is heel divers: op eerstgenoemden is het Papiamentu de dominante omgangstaal, op de overige eilanden is het Engels de taal van de dagelijkse communicatie. Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van de bevolking het Spaans als thuistaal.

Luistervoorbeeld: nieuwsuitzending in het Papiamentu uit het radioprogramma TAMBU

Het Papiamentu is een creooltaal met één of meer Ibero-Romaanse talen als ‘lexifier language’; daarnaast heeft ook het Nederlands sporen achtergelaten in de woordenschat van het Papiamentu - dit geldt vooral voor de terminologie op het gebied van onderwijs en bestuur maar ook voor alledaagse woorden (het woord voor ‘sterke drank’ bijvoorbeeld is ‘bebida sterki’, de aanduidingen voor de kleuren blauw en geel zijn ‘blou’ respectievelijk ‘gel’).

Bekijk hier nieuws van Radio Nederland Wereldomroep in het Papiamentu

Het Nederlands is als taal van het Koninkrijk Nederland de officiële taal van de Nederlandse Antillen en van Aruba. De feitelijke positie is echter niet altijd even duidelijk: het Nederlands is in ieder geval de schriftelijke bestuurstaal; de taal van het mondelinge verkeer tussen de verschillende overheidsinstanties is daarentegen vaak het Papiamentu respectievelijk het Engels. Ook in de media (vooral op de radio) speelt het Nederlands een inmiddels ondergeschikte rol. Alleen in het onderwijs en vooral in het voortgezet onderwijs is het Nederlands nog steeds de dominante taal.

Vlag van de Virgin Islands
Vlag: Dave Johnston (1.0)

Op de inmiddels onder Amerikaans bewind staande Maagdeneilanden (Virgin Islands) werd tot de Tweede Wereldoorlog het zogenaamde Negerhollands gesproken, een creooltaal met het Nederlands als ‘lexifier language’.

A: Morruk, cabé, huso ju be die frufru?
(Goeiemorgen, kameraad, hoe gaat ‘t vanochtend?)

B: Dank, mi be fraj.
(Dank je, met mij gaat het goed)

A: Huso ju slaap dunko? Ju ka drum enista fraj?
(Hoe heb je vannacht geslapen? Heb je wat moois gedroomd?)

B: Mi no ha slaap fraj, mi ha ha pin na min tan, ma die fru die be mussie better, dank God.
(Ik heb niet goed geslapen, ik heb kiespijn gehad, maar vanochtend is ‘t, Goddank, veel beter)

A: Ju aht to fo loop na die doctor fo trek die tan na bitte.
(Je zou naar de dokter moeten gaan om de kies te laten trekken.)

B: Mi addu wak bitzji meer, fo kik as die tan sal pin mi weeran, dan mi sal loop fo trek die. (Ik wacht liever nog een beetje om te zien of de kies weer pijn gaat doen; dan zal ik hem laten trekken.)

uit Hesseling, C.D., 1905, Het Negerhollands der Deense Antillen; overgenomen uit De Vries (1994: 279)

De WIC nam in 1634 de Antillen over van de Spanjaarden. Het eiland Curaçao werd in de loop van de zeventiende eeuw uitgebouwd tot een centrum van de handel met Afrikaanse slaven. Voor het beheer van de plantages werden vooral Portugees sprekende Joodse planters ingehuurd; sommigen hadden reeds als planters in de Nederlandse nederzetting in Noord-Oost-Brazilië hun werk verricht. De Afrikaanse slaven bedienden zich voor een groot deel van een op het Portugees gebaseerde pidgin dat ze in de Westafrikaanse slavendepots hadden geleerd. Verder bevonden zich op de eilanden in de begintijd enkele honderd Nederlandse compagniebedienden en planters en een kleine honderd gehispaniseerde Indianen.

Het Papiamentu dat uit deze talenconstellatie is ontstaan, heeft ongetwijfeld een Ibero-Romaanse taal gehad als 'lexifier language'. Of het zich hierbij voornamelijk om het Spaans, het Portugees of daarnaast ook om bijvoorbeeld het Galicisch of het Catalaans heeft gehandeld is achteraf moeilijk vast te stellen. Als substraattalen worden Westafrikaanse talen en de Caraïbische indianentaal Arawaks aangenomen. Ook hier is een nadere bepaling moeilijk omdat over de grammatica van deze talen (vooral van hun oudere taalstadia) nauwelijks iets bekend is.

De houding van de WIC ten opzichte van de positie van het Nederlands op de Antillen was in de begintijd onverschillig. Pas in de negentiende eeuw realiseerde men zich dat het Papiamentu de dominante omgangstaal, ook van een groot deel van de blanke bevolking, was geworden en begon men tegen deze ontwikkeling in actie te komen. De Nederlandse overheid probeerde via het onderwijs het Nederlands te verspreiden en het Papiamentu terug te dringen dat niet als 'taal' maar als 'patois' en daarom als minderwaardig werd beschouwd.

Thuistalen op de Nederlandse
Antillen en Aruba per 1991/92:
Papiamentu Engels Spaans Nederlands
Aruba 77% 9% 7% 5%
Bonaire 91% 4% 10% 7%
Curacao 91% 6% 7% 11%
Saba 3% 94% 6% 8%
St.Eustatius 5% 93% 7% 11%
St.Maarten 14% 76% 24% 17%

uit: Groeneboer (1997: 277)

Ook aan het einde van de negentiende eeuw was men er echter nog niet in geslaagd, het Nederlands over alle eilanden te verspreiden, vooral op de SSS-eilanden bleef het Nederlands voor de meeste bewoners een vreemde taal. Aan de andere kant werd de beheersing van het Nederlands wel steeds meer gezien als voorwaarde voor een verbetering van de maatschappelijke positie.

Sinds de autonomieregeling in 1954 zijn de Nederlandse Antillen en Aruba op taalgebied autonoom, ze zouden dientengevolge hun eigen taalbeleid kunnen voeren. Hoe dit taalbeleid er in de toekomst uit moet zien daarover gaan de meningen echter nog uiteen. Er zijn verschillende opties: aan het Nederlands als officiële taal vast te houden zou de band met het Koninkrijk sterken, een promotie van het Papiamentu zou een symbool zijn voor een sterkere regionale identiteit, een teruggrijpen op het Spaans of het Engels zou de integratie in het Caraïbische gebied ten goede komen.

Naast de Nederlandse Antillen is er nog een andere groep eilanden waar het Nederlands sporen heeft achtergelaten: de eilanden St. Thomas, St. Jan en St. Kruis. Deze waren vanaf rond 1700 in het bezit van de Deense Westindische Compagnie. Vóór de komst van de Denen hadden zich al enkele honderd Nederlandstalige (Westvlaamse en Zeeuwse) planters op de eilanden gevestigd en er was al een op het Nederlands gebaseerde pidgin in gebruik, het zogenaamde Negerhollands. Deze taal was naar men vermoedt met Nederlandse planters en hun slaven van het eiland St. Eustatius naar de Deense Antillen gekomen. In de achttiende eeuw arriveerden Morawische zendelingen op de eilanden en hielden zich met het Negerhollands bezig om de slaven in het christelijke geloof te kunnen onderwijzen. Aan hun is de goede beschrijving van het Negerhollands vanaf de achttiende eeuw te danken. Tot het einde van de achttiende eeuw bleef het Negerhollands de belangrijkste taal op het eiland St. Thomas, daarna werd het zoals op de andere twee eilanden grotendeels verdrongen door het Engels.

Toen Denemarken de eilanden in 1917 aan de VS verkocht, spraken alleen nog oudere mensen een sterk door het Engels beïnvloede variant van het Negerhollands. Tegenwoordig vormen St. Thomas, St. Jan (Saint John) en St. Kruis (Saint Croix) samen met een vijftigtal kleinere eilanden de Amerikaanse Virgin Islands.

Nederlands in Oost- en Zuidoost-Azië

Enkele Nederlandse leenwoorden in het Singalees (van in totaal circa honderd):
kèrekôppu - kerkhof, tarappe - trap, doïtu - duit, bakki - bakje, lâkke - laken, sukiri - suiker

Overgenomen uit De Vries (1994: 258)

In Oost- en Zuidoostazië speelt het Nederlands tegenwoordig geen rol van betekenis meer. Van de eeuwenlange presentie van de handelsmacht en koloniale mogendheid Nederland in India, op Ceylon, op Formosa, in Japan en het huidige Indonesië getuigen vandaag vooral Nederlandse toponiemen en aan het Nederlands ontleende woorden en uitdrukkingen. Een straat in de Ceylonse plaats Galle heet bijvoorbeeld ‘Leynbaanstreet’, het Japanse woord voor ‘pomp’ is ‘ponpu’ en het woord voor ‘sleutel’ in het Bahasa Indonesia is ‘sletel’.

Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 werd het Bahasa Indonesia (een vorm van het Maleis) tot officiële taal van het land verklaard. Ten opzichte van het Nederlands voerde men een restrictief beleid. Vandaag wordt het Nederlands alleen nog door een kleine groep uit de voormalige inheemse elite gesproken. Daarnaast heeft het nog een functie als ‘bronnentaal’ omdat wetboeken en historische documenten alleen in het Nederlands toegankelijk zijn.

De mengtaal Petjoh die tussen circa 1850 en 1949 door de Indo’s (of Indoeuropeanen), een etnische groep van gemengd Nederlands-inheemse afkomst, werd gesproken, is inmiddels niet meer in gebruik. Na de oorlog werd Petjoh nog door enkele Indo’s in Nederland gebruikt. Van Tsjalie Robinson verscheen in de jaren zeventig een boek in het Petjoh met de titel ‘Ik en Bentiet’.

In het Petjoh werd een voornamelijk Nederlandse woordenschat met een Maleise respectievelijk Javaanse of Soendanese grammatica gecombineerd. Het was geen pidgin dat dienst deed als communicatiemiddel tussen groepen met verschillende moedertalen maar een groepstaal die de identiteit van de Indo’s als aparte groep tot uitdrukking moest brengen.

Wat is 'Petjoh'? Petjoh is/was een (bijv.) Javaans-Nederlandse mengtaal en het was een groepstaal van de Indo's.

Fragment uit een artikel van RNW (Radio Nederland Wereldomroep) van 11 september 2003 over de moord op Anna Lindh in het Bahasa Indonesia:

Pembunuhan terhadap Menteri Luar Negeri Swedia Anna Lindh bukan hanya mengejutkan masyarakat Swedia tapi juga masyarakat luar negeri. Sejak Swedia menjabat ketua bergilir Uni Eropa 2001, masyarakat luar negeri mengenal menlu populer ini sebagai politikus bersemangat dan efisien yang tidak takut mengungkapkan pendapatnya.

De Nederlandse versie van het bericht:

De moord op de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Anna Lindh heeft niet alleen de Zweden maar ook het buitenland verbijsterd. Sinds het Zweedse voorzitterschap van de Europese Unie in 2001 had de populaire minister ook in het buitenland naam gemaakt als een gedreven en efficiënte politica die geen blad voor mond nam.

Meer nieuws in het Bahasa Indonesia

De VOC, de Verenigde Oostindische Compagnie (gesticht in 1602) concurreerde in het begin van de zeventiende eeuw met de Portugezen en de Engelsen om de handelsposten in Oost- en Zuidoostazië. De Nederlanders vestigden zich onder andere langs de kust van India, op Ceylon, op het eiland Formosa (het huidige Taiwan), op Deshima, een kunstmatig eiland voor de kust van Japan en in het Indonesische archipel.

Met hun in 1641 op Deshima gestichte handelspost waren de Nederlanders twee eeuwen lang de einige westerlingen die met Japan handel mochten drijven. Het contact van Japan met de westerse cultuur en wetenschap verliep in die tijd uitsluitend via de Nederlandse handelspartners. Hiervan getuigen enkele Nederlandse leenwoorden in het Japans voor medische en technische voorwerpen zoals ponpu (pomp), ransetto (lancet), renzu (lens) en porudaa (polder).

Op Ceylon onderhield de VOC tussen 1656 en 1796 nederzettingen. Ook hier getuigen leenwoorden van het Nederlandse verleden: de Singaleze woorden tarappe (trap), bakki (bakje), sukiri (suiker) en kèrekôppu (kerkhof) zij ontleningen uit het Nederlands.

Bekend staat Nederland vooral voor zijn presentie in het gebied van het huidige Indonesië. Jan Pieterszoon Coen stichtte in 1619 Batavia op het eiland Java als centrum voor de handel van de VOC in de Oost. In de begintijd stond de handel in specerijen (kruidnagels en muskaat) centraal, vanaf de achttiende eeuw legden zich de Nederlanders toe op het aanleggen van koffieplantages. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw breidde de VOC haar machtsgebied uit door militaire acties en door allianties met inheemse vorsten.

Toen in 1799 de Verenigde Oostindische Compagnie failliet ging, nam de Nederlandse staat haar Oostindische bezittingen over en breidde deze door nieuwe veroveringen (grote delen van Sumatra, delen van Borneo, en later ook Bali) uit. Toch bleef Nederlands-Indië een onsamenhangend gebied zonder duidelijk centraal bestuur. Het was geen stukje Nederlands grond- en cultuurgebied maar veelmeer een verzameling van handelsposten, plantages en militaire posten. Men was er vooral op uit door de handel en de exploitatie van grondstoffen zo veel mogelijk winst te maken. Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw zette zich Nederland eraan een onderwijs- en gezondheidssysteem op te bouwen en de infrastructuur op en tussen de eilanden te verbeteren.

Nederlands in Soerabaja
Foto: Batigolix (CC BY-NC-SA 2.0)

Al met al waren de voorwaarden voor een verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur uitermate slecht - en door de koloniale overheid ook niet uitdrukkelijk gewenst. De beheersing van het Nederlands moest een voorrecht van de blanke bevolking (en een kleine inheemse elite) blijven om een emancipatie van de massa’s Javanen, Soendanezen, Balinezen etc. te voorkomen. Pas in de twintigste eeuw groeide het percentage Nederlandssprekers in Nederlands-Indië van circa 5.000 in 1900 naar ongeveer 860.000 in 1942. Een belangrijke voorwaarde hiervoor dat een groter aantal inheemse kinderen tot onderwijs in de Nederlandse taal werden toegelaten. Al met al bleef de groep Nederlandssprekenden bij een totale bevolking van 70 miljoen een duidelijke minderheid.

In de loop van de negentiende eeuw leidde de talige en maatschappelijke situatie in Nederlands-Indië tot het ontstaan van het zogenaamde Petjoh. Het werd voornamelijk door kinderen uit gemengde gezinnen/verbindingen gesproken die van hun Aziatische moeders Maleis (of een andere in Nederlands-Indië gebruikte taal) hadden geleerd en door hun Europese vaders of door het onderwijs over een beperkte kennis van het Nederlands beschikten. Het werd vooral door kinderen (en zoals vaak wordt beweerd vooral door jongens) gebruikt bij het spelen op straat. Petjoh was in eerste instantie een groepstaal die uitdrukking gaf aan de gemengde identiteit van deze Indoeuropese kinderen. Kenmerkend waren een voor een groot deel Nederlandse woordenschat, ingepast in een Javaans of Maleis fonologisch systeem en een Javaanse grammatica. In het volgende voorbeeld uit het Javaanse Petjoh (ook Javindo genoemd) wordt het Nederlandse woord 'maken' in een causatieve constructie gebruikt: taq makenké betekent 'ik zal ervoor zorgen dat ze gemaakt zijn/worden'. Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 verdween het Petjoh uit het talige landschap van Indonesië. In Nederland werd het tot in de jaren zeventig door Indo's gesproken; Tsjalie Robinson hield zijn taal in de jaren zeventig in het boek Ik en Bentiet vast.

De officiële taal van Indonesië werd het Bahasa Indonesia, een vorm van het Maleis (hoewel de Indonesische elite en ook de eerste president van Indonesië, Sukarno zich veel van het Nederlands bedienden). Ten opzichte van het Nederlands voerde men een restrictief beleid. Vandaag wordt het Nederlands alleen nog door een kleine groep uit de voormalige inheemse elite gesproken. Daarnaast heeft het nog een functie als 'bronnentaal' omdat wetboeken en historische documenten alleen in het Nederlands toegankelijk zijn. In totaal bieden vier universiteiten in Indonesië het Nederlands aan als vak: in Jakarta, Makassar, Semarang en Yogyakarta.

Het Indische verleden is in Nederland tot de dag van vandaag duidelijk aanwezig. Na de oorlog verlieten veel Nederlanders Indonesië en keerden naar het voor hun vreemde Nederland 'terug'. Ook grote groepen Indo's vestigden zich in Nederland. Toen de in 1950 geproclameerde Vrije Republiek der Zuid-Molukken door Indonesië bezet werd vluchtten Molukkers in grote getalen naar Nederland. De overdracht van West-Papua, het laatste stukje Nederlandse kolonie in de Oost, had in 1964 de vlucht van een kleine groep Papua's naar Nederland tot gevolg.

Het Indische Nederlands kan als eigen etnische variant in Nederland worden beschouwd en ook de doorsnee Nederlander heeft tenminste Indische eetgewoontes en de bijbehorende woorden overgenomen: bami, nasi, sambal, kroepoek etc.

Nederlands in Afrika

Het Afrikaans is één van de officiële talen van Zuidafrika. Het wordt vandaag de dag als eigen taal binnen de Germaanse taalfamilie beschouwd. Ontstaan is het Afrikaans echter uit een oudere variant van het Nederlands. In 1652 was Jan van Riebeeck in de Tafelbaai in het uiterste zuiden van Afrika geland om er in opdracht van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) een nederzetting te stichten die als verversingsstation moest dienen voor de VOC-schepen op hun weg naar Zuidoostazië. In het vervolg vestigden zich Nederlandse kolonisten aan de Kaap. Hun zeventiende-eeuws Nederlands vormde de basis voor het hedendaagse Afrikaans.

Tegenwoordig is het Afrikaans de moedertaal van ongeveer zes miljoen mensen (van een totale bevolking van circa veertig miljoen). Behalve in de Republiek Zuidafrika wordt het Afrikaans ook in het buurland Namibië gesproken. Het bekendste Afrikaanse woord is ongetwijfeld het woord ‘apartheid’ voor het systeem van segregatie en discriminatie dat in 1948 door de Afrikaanse Nationale Partij werd ingevoerd. Tot de dag van vandaag wordt het Afrikaans door velen als de taal van de blanke onderdrukker gezien; een imago dat men in de laatste jaren probeert tegen te gaan door het als taal van alle Zuidafrikaners de promoten. In elk geval is het Afrikaans vandaag niet alleen de taal van een groot deel van de blanke bevolkingsgroep maar ook van een groot percentage kleurlingen.

Is het Afrikaans een Nederlandse creooltaal? Daarover gaan de meningen uiteen: het werd in ieder geval beïnvloed door een gecreooliseerde vorm van het Nederlands, het 'Hottentots-Hollands'.

Bekend staat het Afrikaans ook voor een in vergelijking met het Nederlands vereenvoudigde grammatica. Het Afrikaans kent geen werkwoordsuitgangen voor de verschillende personen (vgl. ek /jy/hy/ons/julle/hulle werk; infinitief: werk), geen voltooid verleden tijdsvormen, geen sterke werkwoorden en maar één lidwoord (die). Aan de andere kant kent het Afrikaans echter een dubbele negatie (ek ken nie daardie man nie betekent 'ik ken deze man niet') en reduplicatie als woordvormingsprocedé (plek-plek bijvoorbeeld betekent 'op sommige plaatsen'). Typerend voor de woordenschat van het Afrikaans zijn ontleningen uit Afrikaanse talen en het Engels aan de ene kant (baie voor 'veel' uit het Maleis, iemand se been trek uit het Engels voor 'iemand voor de gek houden') en taalpuristische nieuwvormingen aan de andere kant (lugreëling voor 'airco', snydokter voor 'chirurg').

Een stukje Afrikaanse tekst: een krantenartikel uit Die Burger over de moord op Anna Lindh:

Swede rou oor sy vermoorde minister

STOCKHOLM. - Die moord op me. Anna Lindh, Swede se minister van buitelandse sake, het dié land gister in rou en ongeloof gedompel, en wêreldleiers het hulde aan Lindh gebring.
By die ingang van die Karolinska-hospitaal waar dié 46-jarige ma van twee gister om 05:29 gesterf het, het die Sweedse vlag halfstok gehang. Besoekers het gehuil en rose, die simbool van Lindh se Sosiaal- Demokratiese Party, naby die vlagpaal neergelê. 'n Huldeblyk van jeuggroepe van politieke partye het gelui: 'Jy is in ons gedagtes, Anna Lindh.' 'Ek is uitgeput. Dit is verskriklik. Ek voel verlam in dié situasie,' het me. Ingela Tornqvist, 'n verpleegster, gesê. 'Sy was 'n vrou en ma en 'n goeie minister. Dit is so verskriklik.' Die mesaanval op Lindh in 'n winkel het ou wonde oor die sluipmoord op die premier mnr. Olof Palme in 1986 oopgekrap. Vir baie het dit die illusie verwyder dat Swede immuun is teen politieke geweld.
'Die rou, woede en wanhoop wat die moord tot gevolg het, is onbeskryflik,' het mnr. Alf Svensson, leier van die Christen- Demokratiese Party, gesê.

In Afrika onderhielden de Nederlanders handelsposten aan de Afrikaanse goudkust, langs de kust van het huidige Angola en aan de Zuidafrikaanse Kaap. Vanuit een uitgebreid keten forten en factorijen langs de Westkust van Afrika dreef de Westindische Compagnie (WIC) handel met goud en met slaven die naar Zuidamerika en naar het Caraïbische gebied werden vervoerd.

In Zuidafrika onderhield de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) een nederzetting die in 1652 door Jan van Riebeeck als verversingsstation werd gesticht voor VOC-schepen die naar Indië voeren. In en rondom deze nederzetting op de Kaap vestigden zich eerst compagniesdienaren en later immigranten uit vooral het zuiden van Nederland, uit Vlaanderen, uit de Duitse grensstreek en in het vervolg ook Franse Hugenoten.

Zeker is dat het zeventiende-eeuwse, vaak zuidelijk gekleurde Nederlands dat door een groot deel van de kolonisten werd gesproken het uitgangspunt vormt voor het huidige Afrikaans, één van de officiële talen van Zuidafrika. Duidelijk is ook dat de huidige structuur van het Afrikaans mede bepaald werd door de grote groep anderstaligen die het Nederlands in de loop der eeuwen gingen spreken. Hoe deze ontwikkeling precies is verlopen, daarover gaan de meningen sterk uiteen.

Een aannemelijk model gaat ervan uit dat er in de begintijd sprake was van twee taalvariëteiten: aan de ene kant het 'Kaaps-Hollands' dat door de blanke kolonisten werd gesproken en dat door gebrek aan contact met het moederland en onder invloed van andere talen een eigen ontwikkeling doormaakte; en aan de andere kant het 'Hottentots-Hollands', een gecreoliseerde vorm van het Nederlands die bij de oorspronkelijke bewoners van het gebied (de Hottentotten of Khoekhoen en de Bosjesmannen of San) en de aangevoerde slaven en tussen kolonisten en slaven in gebruik was. In de loop van de tijd zou het tot vermenging van deze beide varianten zijn gekomen en rond 1850 zou de versmelting van het Kaaps-Hollands en het 'Hottentots-Hollands' tot het Afrikaans voltooid zijn geweest.

Dit betekent echter niet dat er op dat tijdstip sprake was van een duidelijk afgebakende taal met een duidelijke officiële functie. In zijn maatschappelijke positie was het 'Afrikaans' bedreigd door het Engels dat vanaf 1795 de officiële taal was van het bestuur, het onderwijs en de rechtspraak in de Kaapkolonie. De Afrikaanse taalbeweging die zich in de eerste helft van de negentiende eeuw begon te formeren richtte zich daarom ook duidelijk tegen dat Engelse bewind en de bedreiging van het Hollands door de Engelse taal.

Zorgen maakte zich de Afrikaner beweging bovendien ook om de staat waarin het Hollands verkeerde. Men streefde er in het begin zelfs naar om het 'Nederduytsch', de taal van de Statenvertaling, in zijn oude waarde te herstellen. Pas vanaf 1875, bij de oprichting van het 'Genootskap van Regte Afrikaners' richtte men zich op de promotie van het Afrikaans. Met 'Afrikaans' bedoelde het 'Genootskap' echter de taal van de blanke kolonisten die zo veel mogelijk vrij moest worden gehouden van invloeden uit het gecreoliseerde Afrikaans van de kleurlingen. De discussies rond de ontstaansgeschiedenis van het Afrikaans en het daarmee verbonden idee van een 'blank Afrikaans' bleef door de tijd heen een belangrijke rol spelen binnen de Zuidafrikaanse maatschappij. Het 'blanke Afrikaans' werd het symbool van de Zuidafrikaanse apartheidsstaat en werd door de niet-blanken daarvoor gehaat. In het post-apartheids Zuidafrika wordt er juist weer op gewezen dat het Afrikaans geenszins een 'blanke' taal is omdat haar wortels ook in een onder inheemse stammen en slaven gesproken taalvariant liggen en omdat het altijd ook door de etnische groep van de kleurlingen werd gesproken.

Officiële erkenning van het 'Hollands' bereikte de Afrikaner beweging in de eerste decennia van de twintigste eeuw door massieve druk en door het verspreiden van een sterk nationalistische ideologie. In 1914 werd het Afrikaanse onderwijs erkend en in 1925 werd het 'Hollands' bij wet als officiële taal erkend. In 1940 werd de Afrikaanse Nationale Partij, de politieke arm van de Afrikaner beweging, de sterkste partij in Zuidafrika en voerde in 1948 het apartheidssysteem in. Sinds 1961 luidt de naam officieel niet meer 'Hollands' maar 'Afrikaans'. Het post-apartheids Zuidafrika kent officieel negen nationale talen: Afrikaans, Engels, Tsonga, Sesotho, Swazi, Tswana, Venda, Xhosa en Zulu.

Het Afrikaans wordt vandaag als eigen taal beschouwd die naast het Nederlands, het Engels, het Duits, het Fries en het Jiddisj tot de Westgermaanse talen hoort. Voor sprekers van het Nederlands is het moderne Afrikaans enigszins te verstaan en vrij makkelijk te lezen. Hetzelfde geldt voor sprekers van het Afrikaans die Nederlands horen of lezen. Samenwerking tussen de beide talen bestaat vandaag vooral in het kader van taal- en letterkundig onderzoek: in Europa zijn universitair onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het Afrikaans over het algemeen geïntegreerd in de vakgroepen Nederlands van de respectievelijke universiteiten.

Voor een eerste kennismaking met verschillende soorten van 'overzees Nederlands' zie hoofdstukken 14 en 15 in De Vries (1994). De taalpolitieke ontwikkeling en actuele situatie in de (voormalige) Nederlandse koloniale gebieden wordt nader belicht in Groeneboer (1997). Voor een uitputtende analyse van de geschiedenis van de VOC en de WIC raadpleeg Gaastra (1991) respectievelijk Den Heijer (1994).
Nadere informatie over de structuur en de maatschappelijke rol van de verschillende talen die door de bewoners van voormalige Nederlandse kolonies worden gesproken (Papiamentu, Moluks Maleis, Sranan, Sarnami, Surinaams-Javaans en Surinaams Nederlands) geeft De Ruiter (1991). Het Petjoh wordt behandeld in De Gruiter (1990, 1994) en Van Rheeden (1994).
Onderzoek naar verschillende varianten van Amerikaans Nederlands deden Daan (1987), Smits (1996) en Van Marle (1988) (zie ook Van Marle/Smits in Klatter-Folmer/Kroon). Voor verschillende aspecten van emigratie uit Nederland en 'emigranten-Nederlands' raadpleeg Klatter-Folmer/Kroon (1997). Een deskundige op het gebied van migrantentalen ('community languages') in Australië (onder andere Nederlands en Duits) is de taalsocioloog Michael Clyne (zie bijv. Clyne, 1991 en 2003).
Over sporen van het Nederlands buiten Europa zijn ook radio- en televisiereeksen beschikbaar. Zeer aan te bevelen is een op basis van De Vries (1994) gemaakte reeks over het Nederlands ('Het verhaal van een taal') die ook een aflevering bevat over 'Nederlands Buitengaats'. Een documentaire over de emigratiegeschiedenis van Friezen is 'It lân fan dream en winsken', een televisiereeks gemaakt door de regionale Friese omroep Omrop Fryslân. Via internet zijn twee radiodocumentaires raadpleegbaar van de VPRO over de geschiedenis van de VOC respectievelijk de WIC.

De in de teksten gebruikte (taal)voorbeelden zijn afkomstig uit de volgende publicaties:

Amerikaans Nederlands: Daan (1987), video ‘Het verhaal van een taal’
Nederlands in Australië: Clyne (1991)
Brief aankoop Manna-hatta: De Vries (1994)
Tabbelen met emigratiecijfers: Klatter-Folmer/Kroon (1997)
Kenmerken Surinaams Nederlands: De Vries (1994), De Ruiter (1991)
Voorbeelden Sranan: Trudgill (2003), Sordam/Eersel (1985)
Kaart 'Talen in Suriname': De Vries (1994)
Tabel 'Thuistalen Nederlandse Antillen': Rutgers (1997)
Voorbeelden Papiamentu: Dijkhoff (1980)
Voorbeelden Negerhollands: De Vries (1994)
Lijst Nederlandse leenwoorden in het Singalees, Japans en Bahasa Indonesia: De Vries (1994)
Fragment 'Ik en Bentiet': De Vries (1994)
Voorbeeldzin Petjoh: De Gruiter (1994)