Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

De geschreven standaardtaal in de 18e en 19e eeuw

De 18e eeuw: de taalbouwers en de kunstmatige schrijftaal

Sinds de 17e eeuw was er een Nederlandse standaardtaal in opbouw. Deze standaardtaal was gebaseerd op Hollands dialect met een zekere inbreng van zuidelijke elementen. Belangrijk om op te merken is dat ze voor alles een geschreven taal was, en bovendien geen taal van de ‘gewone’ mensen, maar een taal van ontwikkelde, gecultiveerde, hogere kringen. Deze schrijftaal had een kunstmatig karakter door onder meer de complexe lange zinnen en de typische schrijftaalwoordenschat. Ze stond ver af van de spreektaal, waarvoor men tot dan toe weinig aandacht had gehad.

In de 18e eeuw ontstond een heuse cultus rond deze geschreven standaardtaal. Aan een goede algemene schrijftaal hechtte men veel belang. De gesproken taal werd daarbij volledig buiten beschouwing gelaten. In de voetsporen van hun 17e-eeuwse voorgangers ontfermden de taalbouwers zich over de Nederlandse schrijftaal met het voornemen om ze beter te maken, waaronder verstaan werd: net zo goed als het Latijn. De taalbouwers baseerden zich op het Latijnse model en op de schrijftaal van onder meer Hooft en Vondel om allerlei grammaticaregels en onderscheidingen op te stellen. Die grammaticaregels werden vervolgens via het onderwijs verspreid (al was er in de 18e eeuw nog geen officiële grammatica). Sommige staan nu nog steeds in de grammaticaboeken.

Zo hebben we aan Balthasar Huydecoper (1695-1778) een regel te danken voor het gebruik van dan en als na een comparatief: hij is even groot als ik (bij een gelijkheid) tegenover hij is groter dan ik (bij een ongelijkheid). Deze regel, die taalgebruikers vandaag de dag nog moeten leren, was volgens 18e-eeuws taalgevoel al kunstmatig: dan en als werden in de spreektaal gewoon door elkaar gebruikt.
Een ander kunstmatig onderscheid dat indruist tegen het normale gebruik in de spreektaal, is dat tussen verbindingen met wie bij verwijzing naar een persoon en het gebruik van een voornaamwoordelijk bijwoord bij verwijzing naar een zaak. Vandaag nog wordt Nederlandstaligen op school aanbevolen om te schrijven de man aan wie ik dacht in plaats van de man waaraan ik dacht.

Bekijk hier het actuele taaladvies wat betreft:
het gebruik van dan en als,
verwijzen naar personen
en het gebruik van hen en hun.

De opvallendste inspanning van de taalbouwers betreft wel het gebruik van de naamvallen. Door het proces van deflexie dat het Nederlands kenmerkte, waren de naamvallen al lang uit de gesproken taal verdwenen. In het streven van de taalbouwers om het Nederlands naar Latijns model te reglementeren namen de naamvallen een belangrijke plaats in.

Van 17e-eeuwse grammatica's dateert de kunstmatige regel van Christiaen van Heule (? - 1655) voor het gebruik van hen voor de accusatief (ik heb hen gezien) tegenover hun voor de datief (ik geef hun een boek). In de 18e eeuw werden nog onderscheidingen voorgeschreven als in de moeder des kleinen lieven kinds / der kleine lieve kinderen. Wie goed Nederlands wilde gebruiken, diende volgens de regels ik heb den leeuw gezien, den dikken gevaarlijken leeuw te schrijven.

Het geschreven Standaardnederlands van de 18e eeuw had door al die kunstmatige onderscheidingen een zeer onnatuurlijk karakter. Het was bovendien ingewikkeld door de lange zinnen en typische schrijftaalwoorden als hetwelk, tevens, terstond.

Aan het eind van de 18e eeuw was de geschreven eenheidstaal in het noorden van het Nederlandse taalgebied gevormd en bij ontwikkelde mensen verspreid en geaccepteerd. Maar het mag duidelijk zijn dat deze geschreven standaardtaal totaal anders was dan het gesproken 18e-eeuws (dat bijvoorbeeld in dialogen van toneelstukken voorkomt). De spreektaal ging haar eigen weg en werd nog tot in de 18e eeuw gekenmerkt door een grote variatie door de vele dialectverschillen, vooral wat de uitspraak betreft. De Nederlandse taalkundige Lambert ten Kate (1674-1731) formuleerde in 1723 de volgende observatie:

„Wij zijn wel een weinig onderscheiden in Dialecten, jae, niet alleen dat ieder Provincie een bijzondere Dialect heeft, maar zelf ieder Stad heeft eenigsints een weinig onderscheiden’ tongeslag; niettemin hebben we altoos een Gemeene Schrijftael gebruikt.”

Verzet tegen de kunstmatige schrijftaal

Lees hier de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart door Betje Wolff & Aagje Deken.

Tegen de kunstmatige schrijftaal kwam nog tijdens de 18e eeuw verzet uit verschillende hoeken.

Auteurs als Betje Wolff (1738-1804) en Aagje Deken (1741-1804) hielden zich niet aan de kunstmatige regels voor de schrijftaal, maar ze spanden zich in om een natuurlijke, eenvoudige schrijftaal te gebruiken.

Een belangrijke taalkundige naam in dit verband is die van Lambert ten Kate. Zijn 18e-eeuwse collega’s hielden zich prescriptief met grammatica bezig: ze legden regels op voor hoe de ideale schrijftaal eruit moet zien. Bij deze taalreglementering nam niemand de spreektaal als uitgangspunt: de schrijftaal stond centraal. Dat illustreert het volgende citaat van Huydecoper uit 1730:

„het gebruik (t.w. in ’t spreeken) is by my in kleine achting: want ik weet, datmen, zo hier als elders, wanneermen met regelen en redenen voor den dag komt, geen hardnekkiger vyand, dan het gebruik kan aantreffen. Echter moetmen de regelen uit het gebruik hunnen klem geeven: zo is ‘t, en dat zal ik doen, doch uit het gebruik van schryven, dat alleen bekwaam is, om den regelen gewigt by te zetten.”
De grammatica van ten Kate (1723) is online te bekijken via de DBNL.

Ten Kate daarentegen maakte in zijn Aenleiding tot de kennisse van het verheven deel der Nederduytsche Sprake (1723) ook objectieve observaties van het werkelijke taalgebruik. Zo onderscheidde hij verschillende stijlniveaus in de taal. In de gewone, dagelijkse stijl worden, zo stelde hij vast, geen naamvallen gebruikt; in een hoger stijlniveau passen die wel.

Normering van de schrijftaal in de 19e eeuw

De Nederlandse minister van onderwijs gaf de opdracht om een grammatica en een spelling te ontwerpen. Daaruit vloeiden in 1804 de spelling van Matthijs Siegenbeek voort (1774-1854) en een jaar later de Nederduitsche Spraakkunst van Petrus Weiland (1754-1842). Ze werden officieel voor de overheid en op scholen. De grammatica van Weiland had een prescriptief karakter en stond net als de 18e-eeuwse voorgangers nog ver af van de spreektaal. Er waren nog tal van kunstmatige regels, die door auteurs gewaardeerd en opgevolgd werden, wat resulteerde in een onnatuurlijke, archaïsche schrijftaal die ingewikkeld en formeel was.

Op het gebied van de Nederlandse standaardtaal zijn het noorden en het zuiden vanaf 1849 aan een samenwerking begonnen die gaandeweg steeds intensiever is geworden. Op het eerste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres bespraken geleerden uit noord en zuid verschillende taalzaken en er werd een commissie ingesteld om te beginnen met een standaardwoordenboek.

Discussie over de 19e-eeuwse schrijftaal

Er kwam in de loop van de 19e eeuw een steeds sterkere reactie van taalkundigen en auteurs op de onnatuurlijke schrijftaal. Er werd opgeroepen tot meer aandacht voor de spreektaal. Taalkundigen pleitten ervoor de afstand tussen schrijf- en spreektaal te verkleinen en zich bij het schrijven van een grammatica meer te baseren op reële spreektaal, in plaats van kunstmatige regels voor te schrijven. Belangrijke namen zijn hier Taco Roorda (1801-1874), Johannes Kinker (1764-1845) en de dichter Willem Bilderdijk (1756-1831).

Max Havelaar (1860),
pagina 1
Afbeelding: Enkidu1947
Origineel: Multatuli
(1.0)

Ook auteurs van de realistische stroming streefden ernaar een spontane schrijftaal te gebruiken die dichter bij de spreektaal lag. Piet Paaltjens en Jacob van Lennep zijn voorbeelden, maar de grote stijlvernieuwer is Multatuli (Eduard Douwes Dekker) (1820-1887). Zijn werk Max Havelaar (1860) over het kolonialisme is in veel opzichten vernieuwend.

Vereenvoudiging van de schrijftaal

Het streven naar een natuurlijker, vlottere schrijftaal werd naar het eind van de 19e eeuw toe steeds concreter. Onder invloed van twee door individualisme geïnspireerde ontwikkelingen kwam de vereenvoudiging van de schrijftaal op gang. In de eerste plaats was er de literaire beweging van de Tachtigers: jonge dichters zoals Kloos, Verwey en Perk keerden zich af van regels en kwamen op voor spontaan, individueel taalgebruik.

De tweede beweging vormden de onderwijsvernieuwers, voornamelijk leraren die hun ideeën verspreidden via het tijdschrift Taal en Letteren (vanaf 1891). Ook zij verzetten zich tegen het opleggen van een gereglementeerde schrijftaal en ze ijverden voor spontaan taalgebruik. Roeland Anthonie Kollewijn (1857-1942) was redacteur van het tijdschrift en de centrale figuur in de schrijftaalvernieuwing. Hij streefde naar een vereenvoudiging van de spelling en het afschaffen van regels die niet in overeenstemming zijn met de reële spreektaal.


Volledig gewijd aan het ontstaan van het ABN is van der Sijs (2004). Zie verder onder meer Janssens & Marynissen (2005) en van der Wal (1992 [2008]).

Verwijzingen

De ontwikkeling van een standaardtaal
De gesproken standaardtaal