Dialecten
Ondanks een overkoepelende standaardtaal kent het Nederlandse taalgebied tot op de dag van vandaag een groot aantal regionale varianten, die ten dele sterk van elkaar verschillen.
Voor de meeste Nederlandse en Vlaamse sprekers is de indeling van de Nederlandse dialecten in noordelijke en zuidelijke het meest voor de hand liggend - ten zuiden van de grote rivieren spreekt men een "zachte g", in het noorden daarentegen niet.
Voor dialectologen is de tegenstelling tussen Oost en West belangrijker. De westelijke dialecten vertonen nog een aantal ingweoonse kenmerken (Kustgermaans; vgl. ook de karakterisering van de Germaanse taalfamilie) waartegen de oostelijke dialecten (het Saksische gebied en Limburg) bijv. de diftongering deels niet hebben meegemaakt (huus, hoes) en bovendien een aantal gemeenschappelijke kenmerken met Duitse dialecten hebben (old/ald in plaats van oud).
(vgl. De Vries, 1993:179)
De dialectologe Jo Daan onderscheidt 28 Nederlandse dialecten. Deze kunnen in zes hoofdgroepen worden onderverdeeld:
- De zuidoostelijke dialecten (Belgisch en Nederlands Limburg en enkele Noord-Brabantse dorpen)
- De noordoostelijke dialecten (Gronigen, enkele noordelijke randgebieden van Friesland, Overijssel en het oosten van Gelderland)
- De zuidwestelijke dialecten (West-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen, Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden Goeree en Overflakkee)
- De zuidelijk-centrale dialecten (Brabant, Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Noord-Brabant en zuidelijk Gelderland)
- De noordwestelijke dialecten (Noord-Holland boven het IJsselmeer, de niet-Friese Waddeneilanden, de kuststreek van Holland en de Zuid-Hollandse eilanden zonder Goeree en Overflakkee)
- De noordelijk-centrale dialecten (het grootste deel van Utrecht en Noord- en Zuid-Holland tussen het IJsselmeer in het noorden en Maas en Lek in het zuiden)
kaart van nederlandse dialecten
1) Zuid-Hollands |
15) Brabants |
Ver uit elkaar liggende dialecten verschillen soms heel sterk van elkaar - een spreker van het Gronings zal een spreker van het West-Vlaams nauwelijks kunnen verstaan tenzij ze allebei het overkoepelende Standaardnederlands spreken.
Sommige Nederlandse dialecten vertonen opvallende overeenstemmingen met Duitse buurdialecten. Het Venloos heeft bijv. meer gemeenschappelijke kenmerken met het Duitse dialect van Krefeld (dat vlak bij Venlo ligt) dan bijv. met het Zaans. Maar toch is het Venloos een Nederlands dialect.
De afbakening van Nederlandse t.o.v. Duitse dialecten gebeurt op basis van de staandaardtaal die in de desbetreffende regio wordt gesproken. Het Venloos is een Nederlands dialect omdat de bewoners van Venlo op school en in "officiële" situaties het Nederlands gebruiken, het Krefelds daarentegen is een Duits dialect omdat daar het Hoogduits de overkoepelende standaardtaal is.
Moeilijker is de afbakening van Nederlandse t.o.v. Friese dialecten - het is niet makkelijk te bepalen of het Leewarders, het Bildts, het Amelands en het Midlands Friese of Nederlandse dialecten zijn omdat beide standaardtalen (Nederlands en Fries) in hetzelfde staatsgebied (in Nederland) worden gesproken. (vgl. Boves/Gerritsen, 1995:39)
Als gevolg van toenemende mobiliteit, verbeterd onderwijs en een versterkt normbewustzijn (ouders voeden hun kinderen vaak niet meer op in hun eigen dialect) verdwijnen langzamerhand steeds meer dialecten. In de plaats van het dialect treedt een soort regionaal gekleurde standaardtaal. Dit "regiolect" neemt een aantal kenmerken van een bepaalde dialectgroep over (bijv. van de noordoostelijke dialecten) - echter alleen kenmerken die de communicatie tussen sprekers uit verschillende regio's niet belemmeren. Het regiolect komt daardoor steeds dichter bij de standaardtaal.
Veel dialecten worden (vooral in de steden) vandaag alleen nog maar door sprekers van de lagere klassen gebruikt. Ze worden zo tot sociolecten - dit geldt bijv. voor het Leewarders, het stadsdialect van de Friese hoofdstad Leeuwarden.