Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Afleidingen in het Nederlands

Derivatie noemen we het proces dat nieuwe woorden worden gevormd door middel van affigering: de stamvorm van een woord wordt gecombineerd met een gebonden morfeem, een affix. Op deze manier kunnen nieuwe zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en werkwoorden worden gevormd. De 'input', het basiswoord, kan, maar hoeft niet tot dezelfde woordsoort te behoren als de 'output', het resultaat van het woordvormingsproces. Affixen kunnen worden onderverdeeld in prefixen (komen vóór het basiswoord te staan) en suffixen (worden achter het basiswoord 'geplakt'). Booij (2002: 87) noemt negen verschillende afleidingsmogelijkheden. Uit het overzichtje blijkt tevens dat prefigering beperkter is dan suffigering: prefigering behoort niet in alle gevallen tot de mogelijkheden:

A > N suffigering schoon-heid < schoon
V > N suffigering sprek-er < spreek
prefigering ge-praat < praat
N > N suffigering moeder-schap < moeder
N > A suffigering meester-lijk < meester
V > A suffigering lees-baar < lees
A > A suffigering blauw-ig < blauw
prefigering on-gewoon < gewoon
N > V suffigering analys-eer < analyse
N > V prefigering ver-slaaf < slaaf
A > V suffigering kalm-eer < kalm
prefigering ver-bleek < bleek
V > V suffigering krabb-el < krab
prefigering be-rijd < rijd

Derivationele procedés kunnen dus formeel worden beschreven door de definitie van de input- en de output-categorie. We zien echter dat niet alle affixen op deze manier uniek kunnen worden afgebakend: sommige affixen zijn poyfunctioneel. Het suffix -er kan niet alleen worden gebruikt ter vorming van persoonsnamen (lezer) op basis van werkwoorden, maar ook op basis van zelfstandige naamwoorden (wetenschapper). Bovendien kan het ook worden gebruikt in de flexie, bijv. voor de vorming van comparatieven (groener), waar de output dus geen zelfstandig naamwoord is. Een ander voorbeeld: het diminutiefsuffix wordt vooral gebruikt met zelfstandige naamwoorden als input (huis-je), maar het kan ook worden gebruikt achter o.a. adjectieven (lief-je) of telwoorden (tien-tje).

Behalve categoriale beperkingen zijn er ook andere beperkingen voor de mogelijke input-woorden voor een morfologisch procedé. Zo zijn derivationele processen niet recursief (in tegenstelling tot compositie): ze kunnen dus niet worden toegepast op hun eigen output (blauw < blauw-ig, maar niet *blauw-ig-ig.

Waarom is absurdisme een mogelijke afleiding, maar *gekisme niet? Omdat -isme als niet-inheems suffix niet met een inheems basiswoord als gek kan worden gecombineerd.

Een andere beperking heeft te maken met de indeling inheems vs. niet-inheems. Niet-inheemse affixen kunnen over het algemeen alleen worden gebruikt met basiswoorden die zelf ook niet-inheems zijn. Zo kan het niet-inheemse suffix -iteit worden gecombineerd met woorden als stabiel of divers (stabiliteit, diversiteit), maar niet met inheemse adjectieven als blind of groen. De inheemse tegenhanger (-heid) heeft zo'n beperking niet. Dit suffix kan zowel met inheemse basiswoorden worden gebruikt (blindheid, groenheid) als ook met niet-inheemse (stabielheid, diversheid).

Deze beperking geldt trouwens niet voor prefixen. Ook hier kunnen we een onderverdeling aanbrengen in inheems (bijv. ge- of ver-) vs. niet-inheems (bijv. ex- of semi-), maar ook deze ontleende prefixen kunnen worden gecombineerd met inheemse basiswoorden: ex-man of semi-wetenschappelijk.
Andere ontleende prefixen zijn o.a.: anti-, co-, contra-, hyper-, infra-, loco-, meta-, micro-, neo-, pre-, pro-, pseudo-, sub-, super-, turbo-, ultra-, vice-.

Derivatie en betekenis

Morfologische procedés worden niet alleen door hun input- en outputcategorieën bepaald, maar ook door de semantische overeenkomsten van de ermee gevormde afleidingen. Ze hebben een categoriale waarde, een betekeniselement dat de leden van een morfologische categorie gemeen hebben. Zo kan men de gemeenschappelijke betekenis van afleidingen als spreker, lezer, bakker omschrijven als 'iemand die X-t', waarbij X dan staat voor het basiswerkwoord. Toch is het vaak moeilijk om één definiërend betekeniselement te vinden. Er is geen één-op-één-correspondentie tussen vorm en betekenis. Aan de ene kant hebben we te maken met synonymie, en aan de andere kant zijn veel morfologische procedés polyseem. Synonymie vinden we onder andere bij de vrouwelijke persoonsnamen. Deze kunnen worden gevormd met behulp van verschillende suffixen: fotograaf-e, zanger-es, huichelaar-ster enz. De betekenisbijdrage van het suffix is telkens 'vrouwelijke X'. Zie verder ook hieronder.

Wat zijn de betekenissen van de polyseme afleiding zender ? agens (iem. die zendt), onpersoonlijke agens (omroep), instrument (toestel om te zenden)

Polysemie komt o.a. voor bij de afleidingen op -erij: een woord als knoeierij kan de handeling ('het knoeien') aanduiden, maar ook het resultaat ervan. En bij afleidingen als drukkerij of brouwerijdenken we niet meteen aan de handeling zelf (hoewel ook dat niet uitgesloten is), maar eerder aan een bedrijf of een gebouw waarin de handeling (professioneel) wordt uitgeoefend.

Door de vorming van een diminutief kan men natuurlijk uitdrukken, dat iets klein is: een tafeltje is een kleine tafel. Daarnaast zijn er tal van andere betekenismogelijkheden en -nuances, die echter allemaal te maken hebben met de 'klein'-interpretatie. Soms houdt 'klein' bijvoorbeeld een waardering in. Zo vinden we een kindje niet alleen klein, maar vooral ook 'schattig'. Ook het tegenovergestelde komt voor: als iemand een wetenschappelijk artikeltje geschreven heeft, dan stelt dat niet veel voor. Soms gebruiken we het diminutief ook om iets telbaar te maken. Bier is in het Nederlands niet telbaar, als we het hebben over één glas bier, dan is dat meestal een biertje (in tegenstelling tot het Duits, waar 'ein Bier bitte' wel kan). Bij eigennamen duidt het diminutief vaak aan dat het gaat om een vrouw: Geert is een man, maar Geert-je een vrouw.
Voor meer informatie over de semantische mogelijkheden van het diminutief in het Nederlands vgl. Bakema, Defour, Geeraerts (1993).

Derivatie en fonologie

Afhankelijk van de fonologische eigenschappen van het basiswoord, krijgen affixen soms verschillende vormen. We hebben dan te maken met vormvarianten van hetzelfde affix die we allomorfen noemen. Het verschijnsel heet allomorfie.

Vgl. in dit verband ook de paragraaf over morfofonologie in de fonologiemodule. Een overzicht van de fonologische processen die bij de vorming van het diminutief in het geding zijn, geeft een artikel van A. Cohen ('Het Nederlands diminutiefsuffix; een morfonologische proeve', uit 1958.

Een klassiek voorbeeld is het diminutiefsuffix, dat de volgende vormen kan hebben: -tje, -etje, -pje, -kje en -je. Deze vormen staan in complementaire distributie: er is per basiswoord maar één variant van toepassing. Als basisvorm kunnen we -tje aannemen, de andere varianten worden daarvan afgeleid door fonologische regels. Zo wordt de /t/ uit het suffix weggelaten, wanneer het basiswoord eindigt op een plof- of wrijfklank.

Vraag / zelftoets
Voor de vorming van persoonsnamen maken we gebruik van het suffix -er: spreken - spreker, schrijven - schrijver, bakken - bakker. Dit suffix heeft een allomorf -der (besturen - bestuurder, horen - hoorder) en een allomorf -aar (rekenen - rekenaar, twijfelen - twijfelaar). Wanneer gebruiken we deze allomorfen in plaats van -er ?

-der wordt gebruikt wanneer de stam van het basiswoord eindigt op /r/. Dit geldt trouwens niet alleen voor de vorming van persoonsnamen. Ook bij andere procedés wordt een /d/ ingevoegd tussen /r/ en sjwa + /r/ om de klankcombinatie /rər/ te vermijden: boer-d-erij, duur-d-er. Men zou dus ook kunnen zeggen dat we te maken hebben met een algemene fonologische regel (d-epenthese; 'epenthese' = tussenvoeging van klanken) die los staat van de vorming van persoonsnamen.

-aar wordt gebruikt achter stammen die eindigen op een sjwa + /r/ (weigeraar), /n/ (rekenaar), of /l/ (huichelaar).

Incidenteel vinden we -aar trouwens ook eens in een andere fonologische omgeving: dien-der, ler-aar. De distributie van de allomorfen is dus niet uitsluitend fonologisch bepaald.

Derivatie en onomasiologie

Tot nu toe hebben we alleen semasiologisch gekeken naar woordvormingsprocessen, dus vanuit een bepaald procedé. Vaak is het echter zinvol om een onomasiologische benadering te kiezen: welke procedés zijn er voor een bepaalde functie. Soms hebben we te maken met min of meer synonieme procedés, soms met duidelijke betekenisverschillen. Hier volgen een paar voorbeelden.

Voor de vorming van nomina agentis (persoonsnamen) staat niet alleen -er (met zijn allomorfen -aar en -der ter beschikking, maar ook -aard (wreedaard) en -erd (dikkerd). Bij sommige woorden concurreren deze beide suffixen, waarbij we te maken kunnen hebben met reginale variatie: lelijkerd (Nederland), lelijkaard (België). Daarnaast hebben we nog -erik (viezerik), dat soms concurreert met -erd (bangerd, bangerik).

Ook voor de vorming van vrouwelijke persoonsnamen beschikt het Nederlands over meer dan één procedé. Een paar voorbeelden: fotograf-e, voogd-es, mass-euse, historic-a, held-in, sprek-ster. Niet alle suffixen zijn productief: de woorden op -es en -in kunnen niet zonder meer worden uitgebreid. Andere zijn zeer beperkt in hun gebruik: -euse alleen bij persoonsnamen op -eur, -a alleen bij persoonsnamen op -us. Productief zijn vooral -e (docent-e, echtgenot-e) en -ster, waarbij -ster in deverbale persoonsnamen vooral wordt gebruikt ter vervanging van het mannelijke -er (schrijver-schrijfster, gebruiker-gebruikster). Dit geldt ook voor het allomorf -der (aanvoerder-aanvoerster), maar niet voor -aar, waar de vrouwelike variant wordt gevormd door een affixcombinatie (bemiddelaar-bemiddelaarster, wandelaar-wandelaarster).

Nomina actionis, zelfstandige werkwoorden die een handeling of een gebeuren uitdrukken, worden over het algemeen gevormd met het suffix -ing (afbreking, behartiging, categorisering, handeling, uitvoering enz.). Nomina actionis vertonen vaak een vrij systematische polysemie. Zo kunnen veel woorden op -ing niet alleen verwijzen naar een handeling/gebeurtenis, maar ook naar het resultaat ervan:

  • de verdoving van de patiënt verliep niet probleemloos (handeling)
  • door de verdoving voelde hij niets (toestand, resultaat)

Ook andere metonymische relaties zijn mogelijk.

  • de aansluiting op internet duurde langer dan verwacht (handeling)
  • we hebben drie aansluitingen (object, toestel)

Daarnaast is er o.a. het improductieve -st (komst) en het suffix -nis (begrafenis). Ook met -erij worden nomina actionis gevormd, die dan echter over het algemeen een negatief betekeniselement hebben: knoeierij, vleierij, met daarnaast de hierboven al genoemde neutrale metonymische betekenis 'bedrijf': bloemisterij, brouwerij. In de pejoratieve betekenis concurreert -erij met het prefix ge-: geknoei. In tegenstelling tot het prefix kan -erij in deze betekenis echter ook worden gebruikt achter zelfstandige naamwoorden: waaghalzerij, smeerlapperij.