Nederlands in Brussel
De taalwetten van de jaren dertig, die pas in de jaren zestig nader geregeld werden, leidden tot de volgende gebiedenverdeling in België: Vlaanderen eentalig Nederlands, Wallonië eentalig Frans en Brussel tweetalig (zie kaart: taalsituatie in België). Alleen de officiële afbakening van de taalgrens en een concrete regeling voor de hoofdstad ontbraken nog in de jaren dertig. In 1963 werden ook daarvoor definitieve oplossingen gevonden. Er waren echter grenscorrecties nodig, met name in de Voerstreek, bij Moeskroen en in het gebied van Komen.
Verder was er nog de kwestie Brussel zelf. De tweetaligheid die in Brussel geïntroduceerd werd, was alleen voor de zogeheten `buitendienst´ geldig. Dat wil zeggen: In de omgang met ambtenaren, in het officiële leven überhaupt is tweetaligheid verplicht. Opschriften, officiële mededelingen, aanplakbiljetten en dergelijke moeten en in het Frans en in het Nederlands opgesteld zijn. Voor de `binnendienst´, dat wil zeggen voor bijvoorbeeld het contact tussen de ambtenaren onderling is er vrije keuze.
Sinds januari 1995 is er een provincie bijgekomen, omdat Brabant in twee delen gesplitst werd: Vlaams-Brabant, met als hoofdstad Leuven en Waals-Brabant, met als hoofstad Wavre (Waver). Het Hoofdstedelijke Gewest Brussel verloor dus zijn functie als provinciehoofdstad, maar behield nog zijn functies als hoofdstad van België en hoofdstad van Vlaanderen.
Tweetalig Brussel
Oorspronkelijk was de Belgische hoofdstad een Nederlandstalige stad. De mensen daar spraken een Nederlands dialect. In de loop van de geschiedenis gingen echter steeds meer mensen Frans praten, omdat ze daar voordelen voor hun beroepsloopbaan in zagen. Het Frans was immers statustaal. Al in de 18e eeuw, nog vóór de Franse overheersing klaagde men over de achteruitgang van het Nederlands dat de status van `straet-tael´ (Van der Wal, 1992: 391) gekregen had (vgl. bij dit thema ook de tekst over de taalzuivering). Door de Franse overheersing, van 1794 tot 1814, ging het Nederlands natuurlijk nog sterker achteruit. Het Frans was nu definitief de taal van het openbare leven, de taal van de economische, politieke en sociale macht in het land geworden. Het Nederlands zou zijn stigma van armoede en ongeletterdheid nog lange tijd, tot in deze eeuw, houden. Vooral vanaf 1890 zette de verfransing door, mede door de uitbreiding van het onderwijs. Wie een kans op een goede baan wou hebben, moest wel op het Frans overgaan.
De stad breidde zich sterk uit, de randgemeenten van Brussel werden op den duur bij de hoofdstad ingelijfd en vormden één stadsgebied, de Brusselse agglomeratie. De binnenstad met zijn kantoorgebouwen raakte langzamerhand ontvolkt. Steeds meer mensen, vooral ook talrijke immigranten uit Wallonië, zorgden ervoor dat de `Brusselse olievlek´ - een Franstalig gebied in het midden van de Vlaamse provincie - steeds groter werd (Van der Wal, 1992: 393). Na de Tweede Wereldoorlog kwamen veel gastarbeiders en werknemers van de Europese instellingen in Brussel wonen. Zij kozen meestal voor het Frans als voertaal.
Vanaf de jaren dertig waren kinderen verplicht het onderwijs in hun moedertaal te volgen. In gemengde huwelijken moesten de ouders bepalen welke van beide talen de moedertaal van het kind was. In de jaren vijftig en zestig vonden veel protestmarsen van Vlamingen op Brussel plaats. Desondanks werd Brussel tot ver in de jaren zestig steeds meer Franstalig.
Toen vanaf de jaren zestig en zeventig echter steeds meer immigranten uit Afrika het land en vooral de hoofstad binnenkwamen, begon de situatie langzamerhand te veranderen. Werknemers van EG-instellingen en de immigranten uit het Middellandse Zeegebied vormen nu met elkaar ongeveer een kwart van de bevolking van Brussel. Het allochtone Frans heeft het aanzien van die taal niet bevorderd. De Franstalige Brusselaars vrezen dat het niveau in Franstalige scholen zou gaan dalen, wanneer steeds meer niet-autochtone leerlingen komen. Als gevolg daarvan gaat het prestige van het Nederlandstalige onderwijs omhoog. Sinds de jaren zeventig is het gezinshoofd vrij in de keuze van de taal waarin onderwezen wordt. Nu is het zo dat de Nederlandstalige scholen ook voor Franstalige kinderen steeds attractiever worden, mede daardoor dat de Vlamingen over kleinere klassen, nieuwere scholen, peuterzalen en kinderdagverblijven beschikken. Door de economische opbloei van het voormalig agrarische Vlaanderen begon de Vlaamstalige middenklasse en daardoor ook het prestige van hun taal te groeien. De teloorgang van de Waalse industrie zorgde voor een verlies aan prestige van het Frans. De Franse Brusselaars moesten beseffen dat de bestbetaalde banen in Brussel voortaan aan tweetalig personeel voorbehouden zijn. Inderdaad zijn de meeste Brusselaars tegenwoordig ook tweetalig. Ze hebben of het Frans of het Nederlands als moedertaal en beheersen daarnaast in meerdere of mindere mate de andere taal. Op internationaal niveau blijft echter het Frans de taal met een groter prestige.
Statustaal en solidariteitstaal
Als men in Brussel naar een dokter gaat, een treinkaartje koopt of gezellig met vrienden in een café zit, heeft men altijd de keuze tussen twee talen en een aantal verschillende variëteiten. Het is niet alleen een keuze tussen het Frans en het Nederlands, maar tussen de dialecten van Vlaamse immigranten als thuistaal, geschoond dialect, het autochtoon Brabantse dialect, Belgisch Beschaafd of Algemeen Nederlands, wanneer men voor het Nederlands kiest. In het Frans heeft men ook een dergelijke reeks aan variaties. (Het Brussels Frans, het Belgisch Frans, het Standaard-Frans en talrijke dialecten.)
Mensen zullen zich echter aanpassen aan de gesprekssituatie. Hoe wordt de keuze van mijn taalvariëteit gewaardeerd, zullen ze zich vaak afvragen.
In het hele taalgebied "scoort een dialect hoog op de solidariteitsschaal: dialectsprekers worden als aardig, betrouwbaar en openhartig beschouwd" (De Vries, 1993: 192). Het gebruik van de standaardtaal daarentegen "scoort hoog op de statusschaal: de sprekers ervan wordt zelfvertrouwen, ambitie, intelligentie en bekwaamheid toegeschreven" (De Vries 1993: 194).
Het is wel bekend dat het Vlaams sterk door de nabijheid van een grote Franstalige bevolking wordt beïnvloed. In een situatie van tweetaligheid zijn ontleningen uit de taal van de buurman echter niet tot één richting beperkt.
Uit de volgende dialoog in het Belgisch-Frans blijkt dat deze taal ook sterk door het Nederlands is beïnvloed.
Jean-Pol klopt aan bij zijn buurman. Deze roept:
Belgisch-Frans | Frans | Nederlands |
---|---|---|
Entrez seulement | Entrez | kom maar binnen |
Na de begroeting zegt de bezoeker:
Belgisch-Frans | Frans | Nederlands |
---|---|---|
J’ai prêté cent francs de vous | je vous ai emprunté cent francs | ik heb honderd frank van u geleend |
et je veux les donner de retour | et j’aimerais les rendre | en ik wil ze teruggeven |
mais j’ai vingt francs trop court | mais il m’en manque vingt | maar ik kom twintig frank te kort |
Vervolgens overhandigt hij de tachtig frank met een beleefd
Belgisch-Frans | Frans | Nederlands |
---|---|---|
s’il vous plaît | voilà (Fransen zeggen nooit s’il vous plaît' als ze iets aanbieden.) |
alstublieft |
Ça cloppe, j’ai donc encore vingt francs de bon | Ça colle, vous me devez donc encore vingt francs | Dat klopt, ik heb dus nog twintig frank te goed |
(De Vries 1993: 225; uit: Harry Cohen, 'Het aardige van België. Nederlandse elementen in Belgisch Frans'. Onze Taal 61 (1992), p. 105-106)