Latinistische constructies (ACI, participiumconstructies)
In het Nederlands van de 16e en 17e eeuw zijn niet alleen leenwoorden, maar ook drie verschillende constructies uit het Latijn overgenomen:
Van deze constructies bestaat nu alleen nog de ACI. Hun gemeenschappelijk kenmerk is dat het zinsdelen zijn zonder eigen persoonsvorm.
De relatieve aansluiting
De relatieve aansluiting was een algemeen gebruikte zinsbouwvorm in het Latijn. Twee hoofdzinnen worden met elkaar verbonden door een betrekkelijk voornaamwoord aan het begin van de tweede zin. In het hedendaags Nederlands bestaat een relatieve aansluiting alleen maar met een bijzin. De nieuwe hoofdzin wordt nu niet ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord maar door een aanwijzend voornaamwoord. Voorbeeld:
P.C. Hooft
Afbeelding: Michiel1972 (1.0)
Welke dochter ik wel wenschte "Deze dochter zou ik zeker wensen"
De tweede mogelijkheid voor een relatieve aansluiting is het voornaamwoordelijk bijwoord waarop, dat in het hedendaags Nederlands met daarop vertaald moet worden. Beide mogelijkheden worden in dit fragment geïllustreerd (P. C. Hooft, "Nederlandsche Historien", ontleend aan Van der Wal (1992: 271-272):
Thans, hebbende, naa verscheyde reedenen, Godt gedankt, die hem niet onverziens uit dit leven rukte, verviel hy weder op d'erbarming zijns huysgezins. 'T welk den Bisschop, zyn vermaan, van alles, behalven zijnen schepper, uit den zin te zetten, hervatten deed. Waarop de Graaf; ô broosen ydelheidt onzes aards, (zeid' hy) die, als Godt den heelen mensch eischt, zich met vrouw en kinderen bekommert.
Dat deed de bisschop zijn vermaning hervatten om [...] Daarop zei de graaf [...]"
Participiumconstructies
Aan het Latijn werden absolute en conjuncte (verbonden) participiumconstructies ontleend, die vandaag door bijzinnen vervangen zijn. In conjuncte participiumconstructies zoals [1] is het onderwerp tegelijkertijd ook onderwerp van de hoofdzin, in absolute zoals [2] is dat niet het geval (Van der Wal (1992: 272-273).
[1] Daarentussen neep de behoefte, inkervende van dagh tot dagh
"Intussen werd de behoefte, die van dag tot dag toenam, nijpend
[2] Al 't koren op zynde, werd het voeder der beesten (...) menschenkost
"Omdat al het koren op was, werd het voer van de beesten voedsel voor de mensen"
Een bijzondere vorm zijn de zogenaamde verholen participiumconstructies zoals [3], waar het participium niet expliciet in voorkomt. In dat geval moet je het participium van het hulpwerkwoord zijn aanvullen om de betekenis van de constructie duidelijk te maken.
[3] In somma, de libertinssche geesten, vele geuaerlicker dan eenige openbaere vyanden, hebben het roer in de handt [...]
"Kortom, de vrijzinnige geesten die veel gevaarlijker zijn dan enige openlijke vijand, hebben het heft in handen [...]"
De moeilijkheid bij die constructies is dat ze veel verschillende relaties kunnen uitdrukken, zodat je voor een vertaling naar het hedendaags Nederlands een passend voegwoord (conjunctie) moet toevoegen. Conjuncte deelwoordconstructies worden in de vertaling weergegeven als een bijvoeglijke bijzin die begint met een betrekkelijk voornaamwoord (zie voorbeeld [3]) of een bijwoordelijke bijzin die ingeleid wordt door een voegwoord. De absolute constructies kunnen altijd worden omgezet als bijwoordelijke bijzin. Voor de keuze van het passende inleidende voegwoord bestaan er afhankelijk van de context verschillende mogelijkheden.
- Tijdaanduidend of temporeel: terwijl, wanneer, nadat;
[4] op eene vrydagh is de Supprior bedeckende hem met een linnen laeken met sommige andere Geesten [...] in de kamer des voorgemelden Monincks gevallen, [...]
"Op een vrijdag is de overste, nadat hij zich met een linnen laken bedekt had, met enkele andere geesten [...] de kamer van de eerdergenoemde monnik binnengevallen [...]" Redengevend of causaal (zie voorbeeld [2]): omdat, doordat;
Doelaanduidend of finaal: opdat;
Voorwaardelijk of conditioneel: als, indien;
Gevolgaanduidend of consecutief: zodat;
Toegevend of concessief: hoewel, ofschoon.
[5] ende, alhoewel maar vijfftich oorlochschepen sterck wesende, hebben wy ons aenstondts derwaerts vervoecht [...]Infinitiefconstructies
"en, hoewel wij maar vijftig oorlogsschepen sterk waren, hebben wij ons toch onmiddellijk daarheen begeven"
Infinitiefconstructies kan men ook nog in het hedendaags Nederlands vinden. Zinnen als Ik zag haar lopen, waarbij de accusatief (haar) het onderwerp is van de infinitief (lopen), zijn nog steeds gebruikelijk. De accusativus cum infinitivo (ACI) genoemde constructie komt vandaag echter alleen nog voor bij werkwoorden van zintuiglijke waarneming (zoals zien, horen, voelen). In vroegere fasen van het Nederlands was hij ook bij andere, niet-zintuiglijke werkwoorden aan te treffen (bijvoorbeeld menen, zeggen). Daarvoor worden in het moderne Nederlands dat-zinnen gebruikt.
[6] Bovendien soo getuygen gheleerde Theologanten, midtsgaders de geestelijcke rechten, oock mede eenighe oude Rabbijnen sulcx inder waerheydt te geschieden
"Bovendien getuigen geleerde theologen, evenals de kerkelijke rechten en ook sommige oude rabbijnen dat dat werkelijk gebeurt"
Een ander type infinitiefconstructie is de accusativus cum adjectivo (ACA), die optreedt als er een ACI met behulp van het koppelwerkwoord zijn + bijvoeglijk naamwoord wordt geconstrueerd. De infinitief zijn wordt dan meestal weggelaten en er blijven alleen een zelfstandig naamwoord in de accusatief en een bijvoeglijk naamwoord staan:
[7] Yck verseecker u wijff in seven daegen levent off doot
"Ik garandeer dat uw vrouw binnen een week levend of dood is"
De derde constructie is de nominativus cum infinitivo (NCI). Daar wordt in plaats van een bijzin een infinitiefconstructie gebruikt die op het onderwerp van de hoofdzin slaat. Als men er weer een constructie 'hoofdzin + bijzin' van maakt, wordt het onderwerp van de hoofdzin onderwerp van de bijzin terwijl de hoofdzin zelf een onpersoonlijke constructie krijgt.
[8] Daer over hy dan geoordeelt wert de doot weerdig te syn
"Daarom oordeelde men dus dat hij de doodstraf verdiende"
Voor Latinistische constructies, zie onder meer van der Wal (1992 [2008]), Mooijaart & van der Wal (2008), Bakker & Dibbets (1977) en de cursus 16e- en 17e-eeuws Nederlands van Korne & Rinkel (1987).