West-Vlaams
Nergens anders in Vlaanderen wordt meer dialect gesproken dan in West-Vlaanderen. Nergens anders heeft het dialect meer prestige dan hier. Enquêtes over de dialectkennis van studenten leverden voor de verschillende provincies het volgende resultaat op:
Jaar | West-Vlaanderen | Antwerpen | Oost-Vlaanderen | Limburg | Brabant |
---|---|---|---|---|---|
1979 | 98,00% | 91,00% | 86,00% | 84,00% | 78,00% |
1993 | 88,20% | 62,10% | 49,60% | 40,00% | 48,30% |
(Uit: Willemyns 2003: 305) |
In tegenstelling tot de rest van Vlaanderen wordt in West-Vlaanderen tot de dag van vandaag in bijna alle domeinen van het dagelijks leven dialect gesproken. Enkel de officiële domeinen zijn aan de standaardtaal voorbehouden.
Guido Gezelle
Foto: Havang(nl) (1.0)
Een artiest die hits scoort
met liedjes in het West-Vlaams,
is Flip Kowlier, hier met
'Min Moaten'.
Een reden voor de sterke positie van het dialect in West-Vlaanderen was zeker de beweging van de West-Vlaamse taal-particularisten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Die particularisten verzetten zich tegen de invoering van het “half joodsch, half heidensch Hoog-Hollandsch”. Zij streden tegen de standaardisering van het Nederlands in België en voor het behoud van het “Vlaams der Vaderen”, in dit geval het West-Vlaams. De katholieken rond de dialectoloog de Bo en de dichter Guido Gezelle vreesden het binnendringen van het protestantisme via een Nederlandse of zelfs Vlaamse standaardtaal. De aandacht voor het dialect heeft dus een traditie in West-Vlaanderen en het is daarom niet zo verbazingwekkend dat er in 2000 een regionale partij met de eis campagne voerde het West-Vlaams ook in het bestuur in te voeren.
Fonologie
Grappig filmpje:
West-Vlamingen zijn het beu
altijd maar ondertiteld te worden.
Typisch voor het West-Vlaams zijn de monoftongen "ie" en "uu" voor "ij" en "ui". Deze eenklanken zijn bewaard uit het Middelnederlands. Overigens werd het grootste deel van de Middelnederlandse teksten op het gebied van het huidige West-Vlaanderen geschreven.
In West-Vlaanderen is het dus “buten bitend kód” en niet “buiten bijtend koud”. Daarentegen worden de korte klinkers "e","i" en "u" opener uitgesproken dan in de standaardtaal. Bijvoorbeeld "bedden" in plaats van "bidden". De "h" wordt niet uitgesproken, daarvoor wordt "g" als "h" uitgesproken. Probeert een West-Vlaming een "h" uit te spreken dan klinkt die als "g" [ɣ]. Een West-Vlaming mag dus dankzij de "geilige heest" op de "gulp van hod" rekenen (Ryckeboer). Een andere eigenaardigheid is waarschijnlijk uit het Frans overgenomen. Vóór "t","d" en "s" wordt "oe" in plaats van "ou" gesproken. Dus: “'t is koed in m'n oede koesen” (“t is koud in m'n oude kousen”). Andere kenmerken zijn een verschuiving van "o" naar "u"[y] en van "oo" naar "eu" in sommige woorden. Bijvoorbeeld: op → up, ochtend → nuchtend; boter → beuter, wonen → weunen.
Voorbeeld 1:
Twee jonge spreeksters van het West-Vlaams die op dat moment in Berlijn woonachtig zijn, praten over hun eerste indrukken van Berlijn, in het vervolg gaat het vooral om de Kerstmarkt op de Gendarmenmarkt. De opnames werden gemaakt in december 2003. De transcriptie van deze dialoog en van de volgende werd gemaakt door één van de spreeksters. Hiervoor hartelijk dank!
West-Vlaams | Standaardnederlands |
---|---|
A Ok, t is behun | A Ok, het is begonnen |
B t is behun? Nu ol? | B is het begonnen? Nu al? |
A ja | A ja |
B Zeh maar | B Zeg maar |
A Eva-Maria, oe lange ziej ol i´Berlin? | A Eva-Maria, hoe lang ben je al in Berlijn? |
B Vanne erhes t ende februari zik ier toehekom´... e hie? | B Ik ben hier ergens eind februari aangekomen... en jij? |
A ik zin ier ol e joar en... drie mojn ze´er? Wahteke wanjer zi kik behinn... in oktober... duz ja, e joar en twee maandn | A ik ben hier al een jaar en... drie maand zeker? Wacht even, wanneer ben ik begonnen... in oktober, dus, ja, een jaar en twee maand |
B en da was ton ook in de winter, waz Berlijn tan ook hrijs en ol | B en was het toen ook winter? Was Berlijn toen ook grijs en zo? |
A Nè ik zin toehekomn in de herfst... en t rehende | A Nee, ik ben aangekomen in de herfst, en het regende... |
B e je noh heluk hat | B je hebt geluk gehad |
A ja | A ja |
A e ja, hie zie minn in de koede winter toehekom | A wel ja, jij bent midden in de koude winter aangkomen |
B minn in de koede winter | B midden in de koude winter |
A hmm | A hmm |
B en iedereen was eht ev´hrijs, even nors, da was eht nie te doen | B en iedereen was echt even grijs, even nors, dat was echt niet te doen (=dat was echt heel lastig) |
A worom? | A Waarom? |
B mo e [da] s toh e kompleet andere stadEj da sied in de zomer | B Maar dat is toch een kompleet andere stad, als je dat ziet in de zomer (=als je dat vergelijkt met de zomer) |
A ja, das woa, das hjel anders dan in de zomer, mo,ja... kwetetnie, kvint in de zomer we hjesteher, ol de mesn butn up de terrasjes | A ja, dat is waar, dat is helemaal anders dan in de zomer, maar, ja... ik weet het niet, ik vind de zomer wel leuker, alle mensen buiten op de terrasjes |
B t is eht méditerranée en ol, t is hjesteh | B dat is echt méditerranée en zo, dat is echt leuk |
A ja, t is woa, Kreuzberh, Friedrihshein, iederjen butn en... ja, t is e hjel andere sfeer, t is woa | A ja, ´t is waar, Kreuzberg, Friedrichshein, iedereen buiten en... ja, het is een heel andere sfeer, ´t is waar |
B t is eht zolih | B dat is echt zalig |
A en in de winter lopt iederjen e bitje viz roend en...ja | A en in de winter loopt iedereen hier wat humeurig (“vies”) rond en... ja |
B me ja, t iz ook doenker é, iederjè(n) zit binn! De Berlijner, wor ist ie, je zit heweun binn | B Maar ja, het is ook donker hé, iedereen zit binnen? De Berlijner, waar is hij, hij zit gewoon binnen |
A ja t iz woa | A ja, het is waar |
A aloewe(l), t is ier toh we vee te doejn qua cultuur e... fff | A Hoewel, er is hier toch veel te doen qua cultuur en ... fff |
B ja... ja mo da ziej niks é, eht, alé ja, da ziej heweun tselfste ov daj i´Belhje ook noh ku sien | B ja, maar daar zie je niets hé, echt, wel ja, daar zie je gewoon hetzelfde als je in België kunt zien |
A mmm, ja, e worn de mèsn e bitje vriendlek? | A mmm, ja, en waren de mensen een beetje vriendelijk? |
B ja, nu wel, in de zomer waz da meha-tof | B ja, nu wel, in de zomer was het mega-tof |
A ja | A ja |
B mo lik nu op die Weihnahtsmarkt´n iz da nateurlek ook wè hjesteh omdaj tonn e bitje Gluhwein kut trink´n en ol van die dingn | B Maar nu bijvoorbeeld (“gelijk nu”) is het natuurlijk ook wel leuk (“geestig”) op de Weihnachtsmarkten omdat je dan een beetje Glühwein kan drinken en zo (“en al van die dingen”...) |
A ja | A ja |
B e voe de rest... k bedoeln, e Dutser me vrijen tijd, dad is puur drink´n é | B en voor de rest... ik bedoel, een Duitser met vrije tijd, dat is puur drinken hé |
A Ziej ol noa de Weihnahtsmart h´ewist? | A Ben je al naar de Weihnachtsmarkt geweest? |
A jaaa | A jaaa |
B je moed ier heweun entrée betaaln | B je moet hier gewoon inkom (“entrée”) betalen |
A voer ollomolle? | A voor allemaal? |
B moa da, k verstoa kik dad eht nie, eht wo | B, maar dat, dat begrijp ik echt niet, echt waar |
A ewèl ik zi histern | A Wel, ik ben gisteren |
B Am Alex mishien nie, da wetek nie | B Am Alex misschien niet, dat weet ik niet |
A ik zi histern noa de Weihnahtsmart up de Gendarmmarkt hewist, en doa wast ´jen euro | A Ik ben gisteren naar de Weihnachtsmarkt op de Gendarmenmarkt geweest, en daar was het één euro |
B wè overal spreekwoordelijk één euro pejzek | B Overal spreekwoordelijk één euro denk (“peins”) ik |
A e(n) t is overal...ja | A en het is overal, ja |
A k vinn dad ehlek stom wa je hot do toh no toe voe te koopn e(n)... | A ik vind dat eigenlijk dom (“stom”) want je gaat daar toch heen (“naar toe”) om te kopen |
B ja, t is da! | B ja, dat is het net! |
A e je moed een euro betoln... e daz eht li´in e zootje daj zit é, allè, eu, ja, hjeleha´s omheind en al | A En je moet een euro betalen... en dat lijkt net een zootje waar je in zit, allez, ja, helemaal (“helegans”) omheind en zo |
B binn ook é | B binnen ook hé |
A ja | A ja |
B mo kpeinzn dat ieder stuk, of ieder Bezirk èhlek zen eihn eu Weihnahtsmartj´e bitjen èt azo... lik up de Gendarmemarkt ist ie eht kweetnie oe chic mo am Alex is das heuwen Kermis, das heweun e foor | B Maar ik denk dat ieder stuk, of ieder Bezirk eigenlijk zo zijn eigen Weihnachtsmarktje heeft, op de Gendarmenmarkt bijvoorbeeld (“gelijk op de G...”) is hij echt heel erg (“ik-weet-niet-hoe”) mooi (“chic”), maar am Alex, dat is gewoon Kermis, dat is gewoon een foor |
A a ja, joan | A a ja, ja dat is het (“joan”; vervoegen van het woord “ja” !) |
B das heweun e foor, t stoat do tonn e reuzerad, al van die dingn | B dat is gewoon een foor, daar staat dan zo´n reuzenrad, en allemaal van die dingen |
A en ol worstekromn en ol | A en allemaal worstekramen en zo (“en al”) |
B e ja, ne curry é, e curryworstje, links è rehs | B wel ja, een curry hé, een curryworstje, links en rechts |
A e vettehe woste hojn eetn | A een vettige worst gaan eten |
Voorbeeld 2:
Dezelfde twee West-Vlaamse spreeksters praten deze keer over het uiterlijk en de functie van de microfoon waar ze hun 'dialoog' moeten inspreken; later gaat het om verschillende plaatsen aan de Belgische kust.
West-Vlaams | Standaardnederlands |
---|---|
B ja, nu wel ja, het just heslurpt | B Nu wel, ja, en je hebt net geslurpt |
A k è just’ e slok koffie hepakt, mm | A Ik heb net een slok koffie genomen (“gepakt”), mm |
B ist ie noh warm? K zitn der e bitje mee in voe seffes | B is hij nog warm? Ik maak me wat zorgen voor straks (“ik zit er een beetje mee in voor seffes”) |
A minne kafj’ is noh warm | A mijn koffie is nog warm |
B k hojn e kè foeln an de minn Ping | B ik ga eens (“een keer”) voelen aan de mijne Ping |
A mo ja je meu’ ie nie te vee helud maakn é | A Maar ja, je mag niet (“je mag jij niet”) te veel lawaai (“geluid”) maken hé! |
B ja je ‘ ekeekn na me | B ja hij heeft naar me gekeken |
A ja ja em oart dadd’ é | A ja ja hij (“hem”) hoort dat hé |
B ja zeh wel | B ja zeg wel |
A duz we hoan heweun moejtn middn in de conversatie e cut mokn enne | A dus we gaan een cut moeten maken midden in de conversatie enne |
B Mo ik vinn da wel soj, ik zit nier te kiekn no die zwarte… tennisveld… of da ding ier, kweetnie wa dat t is… a ping pong | B Maar ik vind dat wel saai, ik zit hier te kijken naar dat zwarte… tennisveld, of dat ding hier, ik weet niet wat dat is, een ping pong |
A Mo dad is e micro | A Maar dat is een micro |
B Moa zoa hroat ding! | B Maar zo’n groot ding! |
A En der voarn das voe jen ojzihte te beschermn | A En er voor, dat is om je gezicht (“aangezicht”) te beschermen |
B Voe t speeksel? | B Voor het speeksel? |
A ja | A ja |
B Mo | B “Mo” (betekent zo veel als “wel heb je ooit”) |
A da t speeksel nie in de micro vlieht | A Zodat het speeksel niet in de micro vliegt |
B Mo mène hie da nu? | B Maar meen jij dat nu? |
A Volhes min is da toa voarn ja | A Volgens mij is dat daarvoor, ja |
B Mo das vo tehn de vliehn | B Maar dat is tegen de vliegen |
A Be nèn… of dad is ook omda j nie te dihte bie de micro zoe klapn é, aj doa zo dihte bie klapt, tonne | A Maar nee… of dat is ook opdat (“omdat”) je niet te dicht bij de micro zou praten (“klappen”) hé, als je daar zo dicht bij praat, danne |
B A zuk e schermtje | B Ha zo’n schermpje |
A … zitter doa gruis en ol in ze’er | A … zit daar gruis en zo in zeker |
B A ja da soe kunn | B Ha ja dat zou kunnen |
A k peizn da | A Ik denk (“peins”) dat |
B t is e twa roars | B het is iets raars |
B t ziet er binna lik design ut zelfs | B het ziet er bijna als design uit zelfs |
A Jojn | A ja (jojn: vervoegen van “ja”) |
A Moa t is et nie | A Maar het is het niet |
B nè | B neen |
A t is hjel heweun | A het is heel gewoon |
A how, verteld e ker etwadde over Jabe’ e | A Komaan (“how”), vertel eens iets over Jabbeke. |
B Over Jabbeke? Ik weetn der eht nieks over te vertelln, juste darom zehhe kik altijd Jabbèke sur Mer | B Over Jabbeke? Ik weet er echt niets over te vertellen, juist daarom zeg ik altijd Jabbèke sur Mer |
A Jabbèke sur Mer | A Jabbèke sur Mer |
B be ja, daz exotischer, en ik bedoeln duz wel nie t klè strand é | B Wel ja, dat is exotischer, en ik bedoel dus niet het Klein Strand hé |
A e nè, wa bedoel je ton? | A Neen? Wat bedoel je dan? |
B ik bedoeln dus | B Ik bedoel dus |
A D ehte zje? | A de echte zee? |
B e ja, vuf kilometer van de ... | B Wel ja, vijf kilometer van de… |
A de Noardzje? | A… de Noordzee? |
B bè e , ja , we’ jen anders? | B wel ja, welke anders? |
A hoj doa di’els noa toe in de zomer? | A Ga je daar dikwijls heen in de zomer? |
A No de … no de zje | A Naar de… naar de zee? |
B No de zje… ewèl eerlik hezehd ho kik oljene mo s aves hojn zwemn ad ol t volk weh is | B Naar de zee, wel, eerlijk gezegd ga ik alleen maar ’s avonds zwemmen (“ga ik gaan zwemmen”), als alle mensen (“al het volk”) weg is |
A s oves hoj’ zwemn ja | A ’ s avonds zwemmen, ja (“gaan zwemmen”) |
A ik zin do… allè ja, widder hojn oltid noa de Haan of etwa, noajt no Jabbeke | A ik ben daar… wel ja… (“allez ja”), wij gaan altijd naar De Haan of zo, nooit naar Jabbeke |
B Mo… teurlik nie… mo… Jabbeke eeft ook hee zee | B Maar… natuurlijk niet… maar Jabbeke heeft ook geen zee |
A allè ja… noajt noa… wo hoj ton no toe? | A Wel ja, nooit naar… waar ga je dan heen? |
B no De Haan | B naar De Haan |
A Ah ja Ok | A Ah ja Ok |
A Nu moestn we duz ahterut hojn | A Nu moesten we dus achteruit gaan |
B Ja da was e swing back of zu’etwa | B ja, dat was een swing back of zoiets (“zulk etwa”) |
A ja | A ja |
B OK | B OK |
A k voenn dad ehlik wel nohhe sch’wojn ende azo va : wo hoj ton no toe? A ja no De Haan | A Ik vond dat eigenlijk wel (nog) een mooi einde zo van : waar ga je dan heen? Ah ja, naar De Haan |
B No De Haan ja | B Naar De Haan, ja |
B We hojnt zo doe stopn, me hojn em zehn da me henoeh en | B We gaan het zo doen stoppen, we gaan hem zeggen dat we genoeg hebben |
A Mo we hojn em zehhn woj dat ie moe stopn | A Maar we gaan hem zeggen waar hij moet stoppen |
B a ja dasj hoed… Nu? | B Ah ja dat is goed… nu? |
A ja | A ja |
Fonologie en voorbeelden uit: Ryckeboer. Zie ook Debrabandere (2001): West-Vlaams etymologisch woordenboek.