Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Sociolinguïstiek


De sociolinguïstiek is een vakgebied van de taalkunde dat taal en taalgebruik bestudeert in de context van maatschappij en cultuur. Binnen de taalkundige disciplines is de sociolinguïstiek een betrekkelijk jong vakgebied. De opkomst van de sociolinguïstiek kan in de jaren zestig van de twintigste eeuw worden gesitueerd. Sindsdien is de sociolinguïstiek uitgegroeid tot een breed vakgebied met een gevarieerd aantal onderzoeksterreinen.

Tot de sociolinguïstiek worden over het algemeen zo uiteenlopende vakgebieden gerekend als antropologische taalkunde, dialectologie, discoursanalyse, taalcontactonderzoek, meertaligheid, taalplanning, taalbehoud en creolistiek.

Een vakgebied dat zich specifiek bezighoudt met taal en maatschappij in het verleden is de historische sociolinguïstiek. Een belangrijke rol hierin speelt het netwerk HiSoN als platform voor taalkundigen (en historici) die zich bezighouden met vragen als taal en identiteit vanuit historisch perspectief, met de maatschappelijke en politieke context van het ontstaan van standaardtalen, met historisch taalcontact etc.


Microsociolinguïstiek en macrosociolinguïstiek

Een belangrijke onderscheiding binnen de sociolinguïstiek is die tussen microsociolinguïstiek en macrosociolinguïstiek.

De microsociolinguïstiek onderzoekt taalvariatie en relateert deze aan sociale variabelen: zij brengt verschillen in uitspraak, woordgebruik en grammatica in verband met variabelen zoals sociale klasse, sekse, leeftijd, godsdienst en etnische of regionale afkomst. Zo kan bijvoorbeeld het gebruik van het Nederlandse pronomen hun in subjectspositie (Hun komen morgen langs.) aan de variabele 'sociale klasse' worden gerelateerd.

Meer over Joshua Fishman

De macrosociolinguïstiek houdt zich bezig met de relatie en interactie tussen taal en maatschappij. Zij heeft vooral aandacht voor taalkeuze en haar sociale, psychologische en politieke motivatie/achtergrond. Onderzoeksobject is bijvoorbeeld het proces van taalverschuiving in het geval van migratie (zoals bij Nederlandse landverhuizers in Australië of de VS) of het taalbeleid in meerderheids-minderheids-contexten (bijvoorbeeld de Nederlandse wetgeving met betrekking tot het Fries of het taalbeleid in de Nederlandse kolonies). Een bekende vertegenwoordiger van de macrosociolinguïstiek is de Amerikaanse taalsocioloog Joshua Fishman. Hij onderzocht in welke situaties leden van de Puertoricaanse taalgemeenschap in de VS Spaans spreken en in welke contexten ze de voorkeur geven aan het Engels. Fishman was de eerste die het begrip domein in de betekenis van 'taalgebruikssituatie' (bijv. familie, buurt, kerk, school, ..) gebruikte en hij formuleerde één van de kernvragen van de (macro-)sociolinguïstiek: ‘Who speaks what language to whom, and when?'


Het klassieke onderzoek van William Labov

Interview met William Labov over
veranderingen in de standaarduitspraak
van Amerikaans Engels (o.a. m.b.t.
de veranderende uitspraak van de /r/).

De sociolinguïstiek begint voor velen in 1963 toen de Amerikaanse taalkundige William Labov een artikel over zijn onderzoek in Martha's Vineyard publiceerde. Hij kon een verband aantonen tussen de uitspraak van bepaalde diftongen bij vissers op het eiland Martha's Vineyard en de houding van deze vissers ten opzichte van de Amerikaanse toeristen van het vasteland.

Interview met William Labov over
het Northern Cities Vowel Shift (een
centraal aspect van zijn actuele onderzoek).

Een tweede inmiddels klassiek geworden studie voerde Labov (1966) uit in New York. Daarin legde hij een verband tussen de realisatie van het foneem /r/ in bepaalde fonologische contexten (postvocalisch) en de sociale klasse van de sprekers. Bekend is dit onderzoek vooral ook vanwege de methode waarvan Labov zich bediende. Hij koos drie New Yorkse warenhuizen die door klanten uit verschillende sociale klassen worden bezocht: Klein, Macy's en Saks. Hij keek welke producten op de vierde verdieping ('fourth floor') van het respectievelijke warenhuis werden verkocht en vroeg vervolgens aan het personeel (waarvan hij aannam dat het zich qua taalgebruik zou aanpassen aan zijn klanten) op de andere verdiepingen waar deze producten te koop waren. Hij kreeg telkens het antwoord 'fourth floor'. Zo slaagde hij erin authentiek taalgebruik te bestuderen.

Labov zelf was van mening dat hij niet een nieuwe taalkundige discipline in het leven had geroepen maar alleen een nieuwe manier had gevonden om taalkunde te beoefenen. Hij was ervan overtuigd dat kennis van sociale variatie noodzakelijk is voor het beschrijven van het taalsysteem en voor een beter begrip van taalverandering.



Sociolinguïstiek 'avant la lettre'

Thomas Edison en zijn fonograaf
Levin C. Handy

Natuurlijk is de sociolinguïstiek niet van de ene dag op de andere ontstaan. Reeds voor de opkomst van de sociolinguïstiek als eigen taalkundige discipline was er aandacht voor sociale verschillen in het taalgebruik - alleen stonden die nooit centraal. Dat had vooral te maken met het feit dat het onderzoeksobject van de taalkunde over het algemeen het 'taalsysteem', de 'competence' was en niet de 'performance', het daadwerkelijke gebruik. Er was bovendien ook een praktisch obstakel: vóór de uitvinding van de fonograaf (in 1877 door Edison) waarmee geluid kon worden opgenomen en vervolgens weer kon worden afgeluisterd, kon het gesproken woord niet op grote schaal worden vastgelegd.

Dat de sociolinguïstiek uitgerekend in de jaren zestig uitgroeide tot een eigen discipline had indirect met de bloei van een andere nieuwe benadering in de taalkunde te maken: de generatieve taalkunde. De exclusieve aandacht van de generativisten voor de 'competence' van de ideale taalgebruiker was voor een aantal taalkundigen een extra stimulans om juist het feitelijke taalgebruik en zijn relatie met sociale factoren te onderzoeken.

Ook voor de sociolinguïstiek als eigen discipline was er echter al onderzoek van sociolinguïstische aard - sociolinguïstisch onderzoek 'avant la lettre'. Dit geldt ook voor het Nederlandse taalgebied - een voorbeeld hiervan is het onderzoek van de Leidse hoogleraar G.G. Kloeke (1887 - 1963). Hij deed onderzoek naar de diftongering van de klinkers [i:] en [y:] tot [ei] en [oey] (met andere woorden de verandering van de uitspraak van huus tot huis en van tiid naar tijd) vanaf de zestiende eeuw. De diftongering trad voor het eerst op in het Brabants en kwam uiteindelijk via de prestigieuze taal van de hogere Hollandse kringen in de Nederlandse standaardtaal terecht. Hoe de diftongen uit het Brabants naar het Hollands zijn doorgedrongen, daarvoor had Kloeke een 'sociolinguïstische' redenering: hij verklaarde de ontlening van de diftongen uit het taalcontact tussen Hollandse stedelingen en invloedrijke Zuidnederlanders die in de zestiende eeuw als gevolg van de contrareformatie naar de Hollandse steden geëmigreerd waren.

In het Nederlands zijn er twee inleidingen in de sociolinguïstiek: een oude uit 1976 die aandacht heeft voor micro- en macrosociolinguïstiek (Appel/Hubers/Meijer, 1976) en een recentere die de klemtoon legt op taalvariatie (Boves/Gerritsen, 1995). Een zeer bruikbare inleiding in verschillende aspecten van taalvariatie in het Nederlands is het hoofdstuk 'Taal en maatschappij' van Renée van Bezooijen in Janssen (2002). Een goede Engelstalige inleiding in de sociolinguïstiek is Holmes (2001), een inleiding in de terminologie van de sociolinguïstiek geeft Trudgill (2003).
Het Martha's Vineyard onderzoek wordt beschreven in Labov (1963), het beroemde fourth floor onderzoek staat in Labov (1966). Recente uitbreidingen ervan zijn te vinden in Labov (1994). Voor Labovs onderzoek naar klankverandering in het Amerikaans Engels zie de Atlas of North American English (Labov/Ash/Boberg (2006)). Fishmans domeinenonderzoek naar het taalgebruik van Puertoricanen in de VS staat in Fishman (1966).
Voor een uitvoerige behandeling van sociolinguïstisch onderzoek 'avant la lettre' zie hoofdstuk 3 van Boves/Gerritsen (1995).