Vlaanderen tot 1914
Van de Franse bezetting tot de Grote Oorlog
Voor 1794
De scheiding van de Nederlanden was zeker de beslissendste gebeurtenis in de geschiedenis van het Nederlands op het gebied van het huidige België. Met de scheiding verschoof niet alleen het economische maar ook het culturele zwaartepunt naar het Noorden. Een belangrijke factor was ook de godsdienst. Terwijl in het Noorden het Nederlands de taal van de protestantse godsdienst werd en met de Staten-bijbel een belangrijke stap naar een normering van de taal werd gedaan, preekte de Roomse kerk in het Zuiden nog steeds in het Latijns. Zoals overal in Europa werd het Frans temidden van de 17de eeuw ook in de Zuidelijke Nederlanden de taal van de hogere standen, maar de overgrote meerderheid van de bevolking was analfabeet en bleef haar dialect spreken. Het Nederlands werd er ook niet helemaal uit de hogere cultuursfeer verdrongen, er werden lezingen in het Nederlands gehouden en zelfs kranten in de volkstaal uitgegeven. Aan academische wedstrijden mocht zowel in het Nederlands als ook in het Frans en het Latijn worden deelgenomen.
De Franse bezetting
Echt onder druk kwam het Nederlands eerst met de Franse bezetting. De Zuidelijke Nederlanden werden op 11 september 1794 door de Fransen bezet en bij decreet van de conventie op 1 oktober 1795 geannexeerd. De inwoners van de geannexeerde gebieden werden door de Franse overheid als Franse burgers beschouwd.
Indeling van de
Franse departementen
Het was de bedoeling om de nieuwe burgers volledig te assimileren. In Frankrijk werden de „patois“ (dialecten) en „idiomes“ (Duits, Vlaams, Catalaans enz.) als wapens in de handen van de reactie beschouwd en bestreden. De leus was “un peuple, une République, une langue” (een staat, een volk, een taal). Toen een aantal Vlaamse gemeentebesturen de Franse minister van Binnenlands zaken wezen op moeilijkheden die ze bij de toepassing van de wetgeving op de burgerlijke stand ondervonden, antwoordde deze op 20 november 1796: „De wet, burgers, bepaalt uitdrukkelijk dat alle openbare akten in het Frans opgesteld moeten zijn, het is door de taal dat de mensen op de meest intieme wijze verbonden worden, en u moet aanvoelen hoe belangrijk het is dat die nieuwe band de burgers van de verenigde departementen aan de Republiek hecht. Er dient een einde gesteld aan een verscheidenheid die een hinderpaal zou betekenen voor deze eenheid. Iedere tolerantie op dit stuk is schadelijk voor het algemeen welzijn, alleen de meest volstrekte noodzakelijkheid kan ze rechtvaardigen, u mag alleen in uiterste gevallen dulden wat u in het geheel niet kunt verhinderen“. De verfransingspolitiek was dus van meet af aan heel vergaand en omvatte alle officiële domeinen. Voor de rechtbank mochten alleen Franstalige pleidooien worden gehouden en ook de vonnissen werden in het Frans uitgesproken. Nederlandse akten moesten van een Franse vertaling vergezeld worden, waarvan alleen de Franse versie officieel geacht werd. Ook het openbare leven werd zo ver mogelijk verfranst. De opschriften van openbare gebouwen moesten eentalig Frans zijn, en tweetalige straatnaambordjes mochten alleen in gemeenten „waar het Frans zo weinig gebruikelijk is, dat de vertaling voor de bewoners onontbeerlijk is“. De Nederlandse opschrift moest echter duidelijk kleiner zijn dan de Franse.
Belangrijk was ook de verfransing van het onderwijs. Zo werd bijvoorbeeld de Katholieke Universiteit van Leuven opgeheven en door een Franse instelling vervangen.
De Franse maatregelen doelden vooral op de burgerij, die op het politieke vlak het stuur van de adel overnam. De grote massa van de Vlamingen was echter analfabeet en op die manier nauwelijks ontvankelijk voor de Franse taalmaatregelen, zij bleef haar dialect spreken.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830)
Na de val van Napoleon werd op het congres van Wenen besloten om de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden weer te herenigen. Het was de bedoeling om met het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een bufferstaat tegen Frankrijk te scheppen.
De nieuwe Koning Willem I was net als de Fransen van mening dat één land ook maar één taal moest hebben, in zijn geval was die het Nederlands. Op 1 oktober 1814 kondigde de koning aan, dat het Nederlands de officiële taal van het rijk zou worden, maar het kwam naast het Frans te staan en werd niet verplicht gemaakt. Pas in 1819 kwam er een Taalbesluit dat het Nederlands tot enige landstaal in Limburg, Oost-, Westvlaanderen en Antwerpen maakte en dit vanaf 1823 ook voor het tweetalige Brabant aankondigde. De Waalse provincies behielden het Frans als officiële taal.
Het was echter onmogelijk om de gerechten en de rest van de Zuidnederlandse administratie onmiddellijk te vernederlandsen. Veelal moest men een beroep doen op Noordnederlandse ambtenaren. Het is dus begrijpelijk, dat vooral de verfranste ambtenaren om hun privileges vreesden. Er kwam fel verzet tegen de invoering van het Nederlands („ce jargon détestable“). De protesten waren zo luidruchtig dat er uitzonderingen werden toegestaan. Veertien Brusselse advocaten mochten bijvoorbeeld tot 1825 in het Frans blijven pleiten. Willem I nam enkele maatregelen om aan die toestanden te verhelpen en vooral het prestige van het Nederlands te verhogen.
Belangrijke stappen werden ook op het terrein van het onderwijs genomen. De vernederlandsing van de lagere scholen in heel het Nederlandstalige gebied werd aangegrepen. Tussen 1817 en 1820 richtte de regering in vijftien steden een rijkslagere-school op. De onderwijstaal was het Nederlands. De druk van de burgerij leidde echter tot de toevoeging van het vak Frans aan het programma. In de Waalse gewesten ging men de scholen in een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling opsplitsen. Behalve deze scholen voor de gegoede burgerij stichtte de regering armenscholen. Op de middelbare scholen bleef het Frans nog langer de onderwijstaal. In 1820 kondigde de minister van onderwijs aan, dat de voertaal op alle Vlaamse athenea en colleges vanaf 1823 Nederlands moest zijn. Hij benoemde een inspecteur om de toepassing van de taalvoorschriften te controleren. Onder de toezicht van deze inspecteur besloot men ervoor om het Nederlands niet onmiddellijk maar trapsgewijs in te voeren. Met het schooljaar 29/’30 was de basis gelegd om het schoolsysteem in de Vlaamse gewesten volledig te vernederlandsen. Er moest op iedere openbare school een leraar Nederlands worden aangesteld. Verder werden er te Luik, Brussel, Gent en Leuven universiteiten opgericht en leerstoelen voor Nederlandse taal en letteren gevestigd. Onderwijstaal aan de universiteiten was echter meestal het Latijn.
Tegen de taalpolitiek van Willem I kwam echter fel verzet, dat de overheid dwong ze gedeeltelijk terug te nemen. Vanzelfsprekend kwam er verzet uit Wallonië, maar ook in Vlaanderen was er een groot deel van de burgerij tegen de maatregelen van de koning gekant. Heel wat jonge intellectuelen en vooral juristen waren tijdens de Franse bezetting opgeleid en vreesden om hun banen. De katholieke kerk zag in het Nederlands vooral een middel om het Zuiden Protestantse gedachten binnen te smokkelen. De pastoren maakten gebruik van hun mogelijkheden om de ongeletterde massa te beïnvloeden. Heel wat Vlamingen zagen het Nederlands voor een vreemde taal aan en in de lente van 1830 werden meer dan 360.000 handtekeningen verzameld om te eisen: ‚dat men aen Vlamingen en nog veel meer aen Walen het Hollandsch niet opdringe.’ Alhoewel de koning concessies maakte en in juni 1830 zelfs de taalvrijheid in Vlaanderen toestond, kon hij de revolutie van 1830 niet meer verhinderen. Hoewel de taalpolitiek niet de enige reden voor de revolutie en de afscheiding van het Zuiden was, was ze toch en enigende factor waar de belangen van de katholieke en de liberale tegenstanders van Willem I overeenkwamen.
Taal of dialect?
Het intermezzo van het Verenigd Koninkrijk was voor de latere ontwikkeling van het Nederlands in België in zoverre belangrijk, als voor het eerst grote delen van de bevolking met de Nederlandse standaardtaal in aanraking kwamen.
België tot 1914
De Belgische onafhankelijkheid had rampzalige gevolgen voor het Nederlands in België. Artikel 23 van de nieuwe Belgische grondwet bepaalde: „Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan alleen door de wet geregeld worden en uitsluitend voor de handelingen der overheid en voor de rechtszaken.“ Hoe de taalvrijheid er in de praktijk uitzag bleek vrij snel. Op 26 november 1830 werd het Frans tot enige officiële taal gemaakt. Het Voorlopig Bestuur constateerde: “Het Nederlands en het Duits, talen die door de inwoners van sommige plaatsen worden gebruikt, verschillen van provincie tot provincie en soms van district tot district. Het is dus duidelijk dat het onmogelijk is een officiële wet- of decreettekst in het Nederlands of het Duits uit te vaardigen.” Dit was de reden waarom alleen de Franse versie van wetteksten voor geldig werd verklaart. Het mag aangemerkt worden, dat de “inwoners van sommige plaatsen” ook toen al de meerderheid van de bevolking vormden. De afgevaardigden van de Vlaamse arrondissementen vormden dan ook wel de meerderheid in het Nationaal Congres, maar zij spraken de taal van de elite en die was het Frans. Doordat vrijwel alle ambtenaren Franstalig waren moest zich iedere Belg waar dan ook in het Frans tot de overheid wenden. Sommige rechters zagen het zelfs voor een belediging van het gerecht aan, als men hen in het Nederlands aansprak. De taalvrijheid was dus vooral de vrijheid van de ambtenaren de taal van hun milieu te gebruiken.
In de Nederlandstalige delen van België bleef het Nederlands de onderwijstaal in de lagere volksschool. In de scholen voor de hogere standen was de onderwijstaal uiteraard het Frans. Bij de herinrichting van de universiteiten werd het Latijn als voertaal vervangen door het Frans. Aan het Nederlands werd zelfs niet gedacht. Het zou ook in het Noorden, in Nederland zelf, nog 40 jaar duren eer het Latijn werd verlaten.
Het verzet tegen de verfransing was in het begin vooral cultureel verzet. Het boek dat een van de vroegste symbolen van de nieuwe Vlaamse Beweging was Hendrik Consciences „De leeuw van Vlaanderen“ (1838). Het onderwerp van z’n historische roman is de Guldensporenslag van 1302, toen een Vlaams burgerleger een Frans ridderheer versloeg. Het Nederlands van Conscience was echter zo gespikt met gallicismen, dialectismen archaïsmen, dat een Vlaamse uitgeverij in de 20de eeuw ervoor koos een Franse vertaling van de roman terug te vertalen naar het Nederlands. Het is dan ook een probleem van de vroege flaminganten dat ze over geen gemeenschappelijke standaardtaal beschikten. De strijd tegen de verfransing was dus tegelijkertijd een strijd om een Nederlandse spelling.
Tijdens het Verenigd Koninkrijk was er al eens een algemene spelling van het Nederlands geweest: de in 1821 ingevoerde spelling-Siegenbeek. In het nieuwe België duurde het tot 1844 voor de spelling-Siegenbeek officieel werd ingevoerd. Een andere belangrijke stap tot standardiseering waren de „Nederlandsche Congressen“ dat vanaf 1849 georganiseerd werd. De Nederlandsche Taal- en Letterkundige congressen leidden tot de ontwikkeling van de spelling De Vries en Te Winkel, die in 1864 in België en in 1883 in Nederland officieel werd ingevoerd. Verder werd gezamenlijk aan het „Woordenboek der Nederlandsche Taal“ gewerkt.
Op politiek vlak kwam de Vlaamse Beweging maar langzaam op gang. In 1856 werd door de regering een „Grievencommissie“ ingesteld, waarin alleen maar Vlaamsgezinden werden opgenomen. De commissie stelde voor om Vlaanderen officieel tweetalig te maken, deze eis werd echter door de regering afgewezen.
Het zou tot 1873 duren voordat Vlaanderen de facto tweetalig werd. Het zogenoemde wet-Coremans stond Vlamingen toe hun eigen taal voor de rechtbanken van de Vlaamse gewesten, maar nog niet in Brussel te gebruiken. De wet was het resultaat van een discussie over de zaak Coucke en Goethals. De twee arbeiders waren in 1865 ten onrechte gehalsrecht, omdat ze geen woord van hun in het Frans gehouden proces hadden begrepen. De wet-Coremans effende de weg voor de volgende taalwetten, die de feitelijke tweetaligheid van Vlaanderen tot resultaat hadden. Hoewel het bestuur in de Vlaamstalige gewesten nu in het Nederlands moest gebeuren, had iedere Belg het recht om ook in het Frans bediend te worden. Wallonië en Brussel bleven uiteraard eentalig. De wetten veranderden uiteraard niets aan de Franstaligheid van het establishment, maar de industrialisatie en democratisering van de Belgische samenleving had ook voor de Nederlandse taal positieve gevolgen.
Er volgden nog een aantal wetten en veranderingen. Tweetalig werden: de muntstukken (1886), de bankbiljetten (1888), de postzegels (1891) en het staatsblad (1895). De weg naar een echt tweetalig land effende echter pas de invoering van het algemeen stemrecht voor mannen, omdat nu de Nederlandstalige meerderheid van de bevolking ook politiek gerepresenteerd werd.
In 1898 kwam de wet op het taalgebruik in officiële wetsteksten, de zogenoemde Gelijkheidswet. Het Nederlands werd de tweede officiële taal van België. De Gelijkheidswet was de eerste taalwet van nationale betekenis. Alle vorige taalwetten hadden enkel betrekking op de Vlaamse gewesten.
Het België van rond 1900 was wel officieel tweetalig, maar feitelijk bestond het uit twee eentalig Franstalige gebieden, Brussel en Wallonië, en een tweetalig Vlaanderen. Ook het onderwijs vond voor een belangrijk deel nog steeds uitsluitend in het Frans plaats. In 1910 en 1914 kwamen er wetten die het taalgebruik in het lager en middelbaar onderwijs regelden en onder meer bepaalden, dat de moedertaal van het kind ook onderwijstaal moest zijn. Een Nederlandstalige universiteit was er echter niet. Een van de belangrijkste eisen van de Vlaamse Beweging was daarom de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent.
Het onmisbare naslagwerk is de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Een actuele taalhistorische behandeling biedt Willemyns 2003. Als inleiding in de Belgische situatie is Van Istendael 1993 aan te bevelen.