Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Politieke aardverschuiving: PVV veruit de grootste, coalitie afgestraft (video)

de aardverschuiving	→	der Erdrutsch
veruit	→	bei weitem, weitaus
het etmaal	→	der Zeitraum von 24 Stunden
de monsterzege	→	der überwältigende / haushohe Sieg
het voortouw krijgen	→	die Zügel in die Hand bekommen
iets spuugzat zijn	→	von etwas die Nase gestrichen voll haben, etwas gründlich satt haben/sein	(in NL)
de schrik zit erin	→	der Schreck ist jemandem in die Glieder/Knochen gefahren
de ontzetting	→	das Entsetzen
beschikbaar zijn	→	zur Verfügung stehen
de deur op een kier zetten	→	± Gesprächsbereitschaft zeigen
aan zet zijn	→	am Zug sein
aan de haal gaan met iets	→	etwas ergattern, etwas erhalten
een voorschot nemen op iets	→	einer Sache vorgreifen, sich (schon einmal) auf etwas einstellen
aftrappen	→	den Anfang machen
de horde	→	die Hürde

lichtgeraakt	→	reizbar, leicht gekränkt, leicht pikiert
beoogd	→	in spe, künftig
de staat van dienst	→	die Erfahrung, die Leistungen
de lijsttrekker	→	der Spitzenkandidat
welbespraakt	→	sprachgewandt, redegewandt
onwrikbaar	→	unbeugsam
naar elkaar toe groeien	→	sich allmählich besser verstehen
de kanselier	→	der Kanzler
Frans	→	französisch
het ministerie van Buitenlandse Zaken	→	das Außenministerium, Auswärtige Amt
de volksraadpleging	→	die Volksabstimmung
de tegenvaller	→	die Enttäuschung, der Rückschlag
het draagvlak	→	die Zustimmung
de paus	→	der Pabst
aantasten	→	beschädigen
verduurzamen	→	nachhaltiger machen
het broeikasgas	→	das Treibhausgas
de horde	→	die Hürde
verkroppen	→	verschmerzen
de SP (Socialistische Partij)	→	niederländische sozialistische Partei

het opiniestuk	→	der Kommentar
een pleidooi houden voor iets	→	für etwas plädieren
de voertaal	→	die Verkehrssprache, Unterrichtssprache
op iemand / iets afstevenen	→	zielstrebig auf jemanden, etwas zugehen
het taalbegrip	→	das Sprachverständnis
de hamvraag	→	die Gretchenfrage
er zijn	→	am Ziel sein
onderlegd	→	beschlagen, gute Fachkenntnisse besitzend
voorspiegelen	→	vorspiegeln, vortäuschen, vorgaukeln
van belang zijn	→	von Bedeutung / wichtig sein
gepaard gaan met iets	→	einhergehen mit etwas
het betoog	→	die Argumentation, die Darlegung, die Erörterung
oppikken	→	aufschnappen, auffangen
de horde	→	die Hürde
peilen	→	untersuchen, ergründen