Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

De angst voor de ‘imbiciele’ vrouw en de strijd om de broek

onbekwaam	→	unfähig
uitzonderingen daargelaten	→	von Ausnahmen abgesehen
de voogdij	→	die Vormundschaft
het overspel	→	der Ehebruch
de gegoede stand	→	die besser gestellten Kreise
in het geding zijn	→	diskutiert werden, zur Diskussion stehen
iemand op een voetstuk plaatsen	→	jemanden auf den/einen Sockel heben
hoofs	→	höfisch
de hartstocht	→	die Leidenschaft
voor iemand weggelegd zijn	→	jemandem vergönnt sein
de feeks	→	die Hexe
met iemand / iets de draak steken	→	sich über jemanden / etwas lustig machen
zich niet op zijn kop laten zitten	→	sich nicht auf der Nase herumtanzen lassen
zwoegen	→	sich abmühen, sich abplagen
instemmen met iets	→	einer Sache zustimmen
zo gezegd, zo gedaan	→	(wie) gesagt, (so) getan
jengelen	→	quengeln
de luier	→	die Windel
op iets voortborduren	→	etwas weiterspinnen, etwas fortführen
sullig	→	trottelig
bazig	→	autoritär, herrisch
de spinrok	→	der Spinnrocken
de klucht	→	der Schwank, die Posse
onder de plak zitten	→	unter der Fuchtel/Knute stehen
temmen	→	zähmen
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
zich op iets laten voorstaan	→	sich großtun mit etwas, auf etwas pochen
de uitlaatklep	→	das Ventil
opluchten	→	erleichtern
de tegenhanger	→	das Pendant, das Gegenstück

toevertrouwen	→	anvertrauen
er blijft veel aan de strijkstok hangen	→	unterwegs wird viel abgesahnt, unterwegs verschwindet viel in dunklen Kanälen
de botsing	→	der Zusammenprall
toebijten	→	± anherrschen, ± anschnauzen
de hamvraag	→	die Gretchenfrage
onder curatele	→	unter Vormundschaft
prikkelbaar	→	gereitzt
terechtkomen	→	landen, geraten
volgestouwd	→	voll gepfropft, voll gestopft
iets omzeilen	→	einer Sache ausweichen, etwas umschiffen / umgehen
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
mopperen	→	meckern, nörgeln, motzen
het verwijt	→	der Vorwurf
iets verwezenlijken	→	etwas verwirklichen / realisieren
de openeinderegeling	→	die Open-End-Regelung
afvinken	→	abhaken

de commotie	→	die Aufregung
de SP.A (Socialistische Partij Anders of Sociaal Progressief Alternatief)	→	eine flämische linke Partei
onwerkbaar	→	unmöglich
uitklaren	→	klären	(in B)
op iets uitdraaien	→	auf etwas hinauslaufen
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
iets niet onder stoelen of banken steken	→	aus etwas kein(en) Hehl machen, mit etwas nicht hinter dem Berg halten
plezant	→	angenehm, schön	(in B)
de sloop	→	der Abriss
een stokje voor iets steken	→	einer Sache einen Riegel vorschieben
ontzuilen	→	sich (politisch, kulturell) nicht mehr aufsplittern
iets kunnen missen als kiespijn	→	etwas kann einem gestohlen bleiben

meer geluk dan wijsheid	→	mehr Glück als Verstand
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
aan het kortste eind trekken	→	den Kürzeren ziehen
de dans ontspringen	→	mit knapper Not davonkommen
de zegswijze	→	die Redensart
beschouwen	→	betrachten
het kwade	→	das Böse
anderssoortig	→	andersartig, von anderer Art, andersgeartet
de dodendans	→	der Totentanz
evenmin	→	ebenso / genauso wenig, ebenfalls nicht
overslaan	→	auslassen
Franstalig	→	französischsprachig
ofwel	→	oder
de Vroegmoderne Tijd	→	die frühe Neuzeit

fier	→	stolz
botsen met iets	→	mit etwas kollidieren
ontaarden	→	entarten, ausarten
de achturige werkdag	→	der Achtstundentag
aan weerszijden	→	beidseitig
iets nieuw leven inblazen	→	etwas neu beleben
schrappen	→	streichen
de uitzondering	→	die Ausnahme
de verzuiling	→	die ± weltanschauliche Erstarrung (die Versäulung)
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
zich afzijdig houden van	→	sich abseits halten von, sich fern halten von
de uitkeringen	→	die Sozialleistungen
het streekvervoer	→	der Überlandverkehr, Nahverkehr
roet in het eten gooien	→	den Spaß verderben
het meireces	→	die Maipause

het buitenverblijf	→	das Landhaus, Landgut, der Landsitz
klappen incasseren	→	Schläge kassieren/einstecken
afgetraind	→	durchtrainiert
de agent	→	der Polizist
met klem ontkennen	→	nachdrücklich bestreiten
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
het gespuis	→	das Gesindel
net	→	gerade
voorkomen	→	verhindern
stuiten op	→	stoßen auf
behoorlijk wat	→	ziemlich viel
strak	→	eng
het spel is op de wagen	→	der Stein kommt ins Rollen, es geht los	(in B)
meteen	→	sofort
op restaurant	→	im Restaurant	(in B)
de matrak	→	der Schlagstock, der Gummiknüppel	(in B)
raken	→	treffen
toegetakelen	→	zurichten
te lijf gaan	→	zu Leibe rücken

slikken of stikken	→	friss oder stirb!
het wantrouwen	→	das Misstrauen
aftreden	→	zurücktreten
ingaan tegen iets	→	einer Sache entgegentreten
de landsverordeningen	→	die Landesbestimmungen
van mening verschillen	→	unterschiedlicher Meinung sein
een vinger in de pap hebben	→	ein Wörtchen mitzureden haben
de kwetsbaarheid	→	die Verletzbarkeit, Verwundbarkeit
het bestuur	→	die Verwaltung
het bederf	→	die Fäulnis, der Verfall
de laag	→	die Schicht
het plan van aanpak	→	der Aktionsplan, Maßnahmenkatalog
hij op zijn beurt	→	er seinerseits
het onderspit delven	→	den Kürzeren ziehen
de geschillenregeling	→	die Konfliktregelung
de beroepsmogelijkheid	→	die Berufungsmöglichkeit
aan zet zijn	→	am Zug sein