Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Woutertje Pieterse Prijs voor machtig magisch-realistisch sprookje

de Woutertje Pieterse Prijs	→	https://nl.wikipedia.org/wiki/Woutertje_Pieterse_Prijs
het sprookje	→	das Märchen
moeite doen	→	sich Mühe geben
tegenovergesteld	→	entgegengesetzt
de vlok	→	die Flocke
overeind blijven	→	aufrecht bleiben
de poging	→	der Versuch
meesleuren	→	mitschleifen
de vonk	→	der Funken
veeleer	→	eher
bewerkstelligen	→	erreichen, zustande bringen
niet meevallen	→	schwer sein
kalken	→	schmieren
met volle teugen	→	in vollen Zügen

dat maakt niet(s) uit	→	das ist egal
Westfriesland	→	Region in der niederländischen Provinz Nordholland
de felheid	→	die Heftigkeit
het pak	→	das Kostüm, der Anzug
tot zijn geruststelling	→	zu seiner Beruhigung
het kantelpunt	→	± der Wendepunkt
losbarsten	→	ausbrechen, losbrechen
het sprookje	→	das Märchen
met samengeknepen billen	→	mit zusammengekniffenen Arschbacken
de goedheiligman	→	andere Bezeichnung für Sinterklaas (Sankt Nikolaus)
de weg wijzen	→	den Weg zeigen
het pakje	→	das Geschenk
lui	→	faul
opgelucht	→	erleichtert
de peuterspeelzaal	→	der Kindergarten, die Kita, Kinderkrippe
de pruik	→	die Perücke
iets soortgelijks	→	etwas Derartiges/Ähnliches
slim	→	schlau
beamen	→	bestätigen
betogen	→	argumentieren

de halve maan	→	der Halbmond
de reden	→	der Grund
de weervrouw	→	die Wettermoderatorin
de regendruppel	→	der Regentropfen
als het ware	→	sozusagen
de hoek	→	der Winkel
de achterkant	→	die Rückseite
weerkaatsen	→	zurückwerfen, reflektieren
het verschijnsel	→	das Phänomen, die Erscheinung
raak zijn	→	soweit seit
het grapje	→	der Witz
verwijzen (naar)	→	hinweisen (auf)
het sprookje	→	das Märchen
toepasselijk	→	passend
opslaan	→	lagern, aufbewahren

sukkelen	→	sich abquälen, sich herumplagen, kränkeln
de botten	→	die Knochen
het zuurstoftekort	→	der Sauerstoffmangel
herstellen	→	sich erholen, genesen
verstek geven	→	nicht wahrnehmen können
de woordvoerster	→	die Sprecherin
het sprookje	→	das Märchen
iets aanvaarden	→	etwas akzeptieren / annehmen / übernehmen
wankel	→	wackelig, schwankend
in opspraak raken / komen	→	Aufsehen erregen, ins Gerede kommen
oprichten	→	gründen
iets in de verf zetten	→	etwas herausstreichen / hervorheben / betonen	(in B)
verwijten	→	vorwerfen
de heisa	→	der Heckmeck, das Trara, Theater
opdoeken	→	auflösen
de dotatie	→	die Apanage