Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Voor deze Koningsdag heeft Rotterdam zich uit de naad gewerkt (audio)

zich uit de naad werken	→	arbeiten wie ein Pferd, schuften
statig	→	würdig, würdevoll
010	→	die Vorwahlnummer von Rotterdam
op zijn best	→	glänzend in Form
ontvouwen	→	entfalten
de pompoen	→	der Kürbis
de sjerp	→	die Schärpe
de loper	→	der Läufer
de Koopgoot	→	tiefer liegende Einkaufspassage ohne Überdachung in Rotterdam (https://www.mustsee.today/de/tour/koopgoot-en-de-lijnbaan/)
de tompouce	→	das Cremeschnittchen (https://de.wikipedia.org/wiki/Tompouce)
het vleugje	→	der Hauch, der Schimmer
kwasten	→	pinseln
met iets uit de voeten kunnen	→	mit einer Sache zurande kommen
wapperen	→	flattern
de kubuswoningen	→	https://www.kubuswoning.nl/
het banier	→	die Fahne, Flagge
de winkelier	→	der Ladenbesitzer, der Einzelhändler
drommen	→	in Scharen kommen

des te	→	umso
uitzonderlijk	→	außergewöhnlich
zelfverzekerd	→	selbstsicher
aftrappen	→	den Anfang machen
aan iets ontspruiten	→	aus etwas hervorgehen
in het echt	→	in Wirklichkeit
het speurwerk	→	die Nachforschungen
de lijfwacht	→	der Leibwächter
vies	→	schmutzig
tot slaaf gemaakt	→	versklavt
de loonlijst	→	die Lohnliste
de scheidslijn	→	die Trennlinie, Trennungslinie
de stuiver (historisch)	→	historische Münze (ursprünglich 8 Heller)
de ambachtsman	→	der Handwerker
welvarend	→	wohlhabend
vooralsnog	→	vorerst, vorläufig
statig	→	würdig, würdevoll
verbeeld worden	→	dargestellt werden
beestachtig	→	tierisch, bestialisch
ondergeschikt	→	untergeordnet
het voorhoofd	→	die Stirn

de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie)	→	die Vereinigte Ostindische Kompanie
zijn tong uitsteken	→	die Zunge herausstrecken
prijken	→	prangen
de veiligheidsspeld	→	die Sicherheitsnadel
de laag	→	die Schicht
besmeuren	→	beschmutzen
de nazaat	→	der Nachkomme, Nachfahre
statig	→	würdig, würdevoll
de telg	→	der Spross
het grachtenpand	→	das Grachtenhaus
de bewindhebber	→	der Leiter
de steunpilaar	→	die Stütze
in elkaar zitten	→	gestrickt/geartet sein
toetakelen	→	zurichten
stout	→	ungezogen
de knipoog	→	das Augenzwinkern

van dubieus allooi	→	von fragwürdigem Niveau
statig	→	würdig, würdevoll
de aftrap	→	der Startschuss, Auftakt
de verwevenheid	→	die Verwobenheit, Verflechtung
de bewindvoerder	→	± der Verwaltungsleiter bei VOC und WIC (mit Machtbefugnissen)
de telg	→	der Spross
de bal toespelen	→	den Ball zuspielen/zuwerfen
de koelie	→	der Kuli
van overheidswege	→	behördlicherseits
de pleitbezorger	→	der Fürsprecher, Verfechter
mensonterend	→	menschenunwürdig, die Menschenwürde verletzend
diens	→	dessen
fraai	→	schön
aftikken	→	hier: einheimsen
de wederdienst	→	die Gegenleistung
gul	→	großzügig
de beoefening	→	die Ausübung
meedogenloos	→	erbarmungslos, rücksichtslos, schonungslos
het kletsverhaal	→	die Klatschgeschichte, der Humbug
rondstrooien	→	ausstreuen

de / het jolijt	→	der Spass, das Vergnügen
iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
iemand een steek onder water geven	→	jemandem einen Seitenhieb versetzen
nijdig	→	wütend, grimmig
de ouderling	→	der Kirchenälteste
de diaken	→	der Diakon
statig	→	würdig, würdevoll
de zolder	→	der Dachboden
studentikoos	→	studentisch, burschenhaft
zijn intrek nemen	→	einziehen
de vrijplaats	→	die Freistatt, Freistätte
de quaestor	→	der Schatzmeister, die Schatzmeisterin
de uitspanning	→	die Erholung
de mores	→	die Sitten und Gebräuche
steevast	→	ständig, immer wieder
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual
de abactis	→	der Schriftführer, die Schriftführerin
de praeses	→	der / die Vorsitzende
het spreekgestoelte	→	das Rednerpult
de zelfontplooiing	→	die Selbstentfaltung
iets in het midden laten	→	etwas dahingestellt sein lassen
tekortschieten	→	versagen
de scheuring	→	die Spaltung
de achterstelling	→	die Benachteiligung
de meuk	→	das Zeug