Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Sinterklaas verwelkomt kinderen op Curaçao samen met ‘su amigunan’

de intocht van Sinterklaas	→	der Einzug des Nikolaus
prettig	→	angenehm, schön
door de jaren heen	→	im Laufe der Jahre
tot uiting komen	→	zum Ausdruck kommen
het Papiaments	→	Kreolsprache auf Aruba, Bonaire und Curaçao
de benadering	→	die Herangehensweise
overschaduwen	→	überschatten
de blijdschap	→	die Freude
uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
het snoepgoed	→	die Süßigkeiten

iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
ruziën	→	zanken, streiten
verkwanselen	→	verhökern
de schuldeiser	→	der Gläubiger
schaken	→	entführen
de bui	→	die Laune
ter plekke	→	an Ort und Stelle, vor Ort
uitblinken	→	glänzen
volgroeid	→	ausgewachsen
het spaakwiel	→	das Speichenrad
de ladder	→	die Leiter
optrommelen	→	zusammentrommeln
de voorziening	→	die Einrichtung
zich vermaken	→	sich amüsieren
de pruik	→	die Perücke
sprookjesachtig	→	märchenhaft
achterliggend	→	zugrunde liegend
gekscherend	→	scherzend
iets ten tonele voeren	→	etwas anschaulich darstellen
desondanks	→	trotzdem, dennoch
de loftuiting	→	die Lobpreisung
de tolk	→	der Dolmetscher
verlicht	→	aufgeklärt
inlijven	→	einverleiben
de voorplecht	→	das Vorderdeck
verpesten	→	verderben
bekoelen	→	abkühlen
iemand naar de kroon steken	→	jemanden auszustechen suchen
Moors	→	maurisch
het hert	→	der Hirsch
afwimpelen	→	abweisen, abwimmeln
openrijten	→	aufreißen
de zichtas	→	die Sichtachse
kweken	→	züchten
wortel schieten	→	Wurzel schlagen
de bemesting	→	die Düngung
tevens	→	auch
de kruiwagen	→	die Schubkarre
plooien	→	falten
de kachel	→	der Ofen
de tegel	→	die Fliese, die Kachel
uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
de tulband	→	der Turban
glooien	→	leicht / schräg abfallen
het gazon	→	der Rasen
gespeend van iets	→	bar + Genitiv
de rouwstoet	→	der Trauerzug
de hoveling	→	der Höfling

het tiental	→	das Dutzend
op zijn minst	→	mindestens
diepgaand	→	gründlich
ophitsen	→	aufhetzen / aufwiegeln
de goudstaaf	→	der Goldbarren
het ongedierte	→	das Ungeziefer
uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
toevoegen (aan)	→	hinzufügen
wegblijven	→	fernbleiben
beleggen	→	anberaumen, einberufen

uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
de kotmadam	→	die Zimmervermieterin	(in B)
de mijnwerker	→	der Bergarbeiter
het reddingvest	→	die Schwimmweste
het voorwerp	→	der Gegenstand, das Objekt
aantonen	→	zeigen
iemands hele hebben en houden	→	jemands ganzes Hab und Gut
voor de hand liggen	→	auf der Hand liegen
geld in het laatje brengen	→	Geld in die Kasse bringen
de wanhoop	→	die Verzweiflung
klinken	→	lauten