Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

In deze waanzin wagen fietsers hun leven: 'Ik wil niet dood' (video)

de bakfiets	→	das Lastenfahrrad, Transportfahrrad
de step	→	der Roller
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
de fietsostrade	→	die Fahrradschnellstraße	(in B)
het paaltje	→	der Poller
de plooifiets	→	das Klapprad	(in B)
plezant	→	angenehm, vergnüglich, schön, nett	(in B)
eens dat	→	sobald	(in B)
de moordstrook	→	der Mordstreifen
de oververzadiging	→	die Übersättigung
zalig	→	himmlisch, herrlich
het knelpunt	→	der Engpass, der Problembereich
bijbenen	→	mitkommen, mithalten
mikken op iets	→	auf etwas zielen
inhalen	→	überholen
faciliciteren	→	ermöglichen
overschieten	→	übrig bleiben, übrig sein
gelijkvloers	→	ebenerdig

nipt	→	knapp
missen	→	verpassen
op zijn	→	alle zijn
gluiperig	→	hinterhältig, heuchlerisch
zenuwslopend	→	nervenaufreibend, nervtötend
de noorderbuur	→	der nördliche Nachbar, Niederländer	(in B)
de gemenerik	→	der gemeine Kerl, der Schuft
aan de beurt komen	→	an die Reihe kommen
verontwaardigd	→	empört, entrüstet
de waarschuwing	→	die Warnung
met een sisser aflopen	→	glimpflich verlaufen, glimpflich ausgehen
opgelucht	→	erleichtert
veeleisend	→	anspruchsvoll
iets afgelasten	→	etwas absagen / abblasen
komen opdagen	→	erscheinen
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
achteraf	→	hinterher, im Nachhinein
de overrompeling	→	die Überrumpelung
waarderen	→	schätzen
iets ophelderen	→	etwas aufklären

de signalisatie	→	die Ausschilderung	(in B)
de Brusselse Rand	→	Gemeinden in der flämischen Region, die um Brüssel liegen
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
veel te wensen overlaten	→	viel zu wünschen übrig lassen
uitstappen	→	aussteigen
de wrevel	→	der Unmut, Ärger
afstappen	→	absteigen
de aannemer	→	der Bauunternehmer
iets aankaarten	→	etwas anschneiden, zur Sprache bringen
de taalwetgeving	→	die Sprachgesetzgebung
de schepen	→	der, die Beigeordnete	(in B)

de verflaag	→	die Farbschicht
vervagen	→	sich verwischen
opzichtig	→	auffällig, auffallend
het begrip	→	das Verständnis
het plafond	→	die (Zimmer)Decke
iets aankaarten	→	etwas anschneiden, zur Sprache bringen
inhalen	→	überholen
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
de schepen van Openbare Werken	→	der Beigeordnete für Bauwesen	(in B)
de bedoeling	→	die Absicht
de opstelstrook	→	die Einordnungsspur
verbleken	→	verblassen
nauwlettend	→	genau, sorgfältig

wanhopig	→	verzweifelt
de vernieling	→	die Zerstörung
losbreken	→	ausbrechen
de omheining	→	der Zaun, die Einzäunung
ten einde raad zijn	→	sich keinen Rat mehr wissen, mit seiner Weisheit am Ende sein
loeien	→	muhen
de prikkeldraad	→	der Stacheldraht
nochtans	→	allerdings, dennoch
wellicht	→	wahrscheinlich	(in B)
een kijkje nemen	→	(um)schauen, sich umsehen, einen Blick werfen
weg zijn!	→	weg da/hier!
allesbehalve	→	nicht im Geringsten, keineswegs
de tarwe	→	der Weizen
inlichten	→	informieren
stapvoets rijden	→	im Schritt fahren
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
de beek	→	der Bach
beletten	→	verhindern
in het nauw drijven	→	in die Enge treiben
op eigen houtje	→	auf eigene Faust