Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Hoogste punt Nederland lager dan gedacht: berg op Saba 'slechts' 870 meter

blijken	→	sich herausstellen
slechts	→	nur
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
lager	→	niedriger
de geodeet	→	der Geodät
het KNMI (het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut)	→	das Königliche Niederländische Meteorologische Institut
de bron	→	die Quelle
nauwkeurig	→	präzise, genau
landmeetkundig	→	die Vermessungskunde betreffend
de zendmast	→	der Sendemast
verreweg	→	bei weitem, weitaus, mit Abstand
het drielandenpunt	→	das Dreiländereck
Rijkswaterstaat	→	die oberste Straßen- und Wasserbaubehörde in den Niederlanden
de blaadjes	→	die Blätter
de begroeiing	→	der Bewuchs

lekker in zijn vel zitten	→	sich wohlfühlen
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
turen	→	spähen, starren
de klacht	→	die Beschwerde
de uitschieter	→	die größere Abweichung
de gemoedstoestand	→	die Gemütsverfassung, Gemütslage
de armsslag	→	der Spielraum
zich lekker voelen	→	sich wohl fühlen
beeldbellen	→	videotelefonieren
betogen	→	darlegen, argumentieren
opkrikken	→	verbessern
desgevraagd	→	auf eine entsprechende Frage (hin)
opperen	→	vorbringen
vaardig	→	gewandt, geschickt
aanhaken	→	anschließen
bijscholen	→	weiterbilden, fortbilden
het buurthuis	→	das Nachbarschaftsheim
iets/iemand links laten liggen	→	etwas/jemanden links liegen lassen
door de bank genomen	→	im Allgemeinen, im Großen und Ganzen
ruwweg	→	grob, ungefähr, in groben Zügen

uitwijzen	→	beweisen, zeigen
de bijsmaak	→	der Beigeschmack
fout	→	politisch nicht korrekt
van toepassing zijn	→	anwendbar sein, zutreffen
onomstotelijk	→	unumstößlich
de inhuldiging	→	die feierliche Amtseinsetzung
onderdanig	→	untertänig
de behuizing	→	die Behausung
erachter komen	→	etwas herausbekommen
peilen	→	untersuchen

Welkom wolf	→	Willkommen Wolf (Tierschutzverein)
zwerven	→	streunen
de kudde	→	die Herde
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
pakbaar	→	ergreifbar
razend	→	rasend, wütend
de wei / weide	→	die Weide, Wiese
wolfproef	→	wolfsicher
het is onbegonnen werk	→	es ist verlorene Liebesmühe
de boswachter	→	der Förster
nat staan van de stress	→	nass vor Stress sein
het welpje	→	der Welpe
pakken	→	ergreifen
daar ben ik niet te goei van	→	davon ist mir übel

de oorlog	→	der Krieg
roekeloos	→	leichtsinnig, unbesonnen
de woordkeus	→	die Wortwahl
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
het eens zijn met iets	→	mit etwas einverstanden sein
griezelig	→	gruselig
billijken	→	gutheißen
het onderdak	→	die Bleibe
krankzinnig	→	geistesgestört, irrsinnig
losbarsten	→	ausbrechen, losbrechen
de nasleep	→	die Folge(n)
ondermijnen	→	unterminieren, untergraben
ontwortelen	→	seine Wurzeln verlieren
betogen	→	demonstrieren
beseffen	→	einsehen, erkennen
uit hetzelfde vaatje tappen	→	hier: genauso sprechen
erintuimelen	→	auf etwas reinfallen
de rauwdouwer	→	der Raubauz, der Rüpel
de slappeling	→	Weichling, Schwächling
de sukkel	→	der Trottel
met graagte	→	eifrig, sehr gerne
de poging	→	der Versuch
kordaat	→	resolut, entschlossen
de ontplooiing	→	die Entfaltung
losgeslagen	→	hemmungslos, zügellos
de onderdompeling	→	das Eintauchen
opblazen	→	sprengen
de prutser	→	der Stümper
de lafaard	→	der Feigling
de klootzak	→	das Arschloch
ontsporen	→	entgleisen
sussen	→	beschwichtigen
nood hebben aan iets	→	Bedarf haben an etwas	(in B)
bedenkelijk	→	zweifelhaft

de spruitjes	→	der Rosenkohl
de benen nemen	→	Reißaus nehmen
het winkelkarretje	→	der Einkaufswagen
slagen in iets	→	mit etwas Erfolg haben, etwas schaffen
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
de veiling	→	die Auktion, Versteigerung
het sap	→	der Saft
prutsen	→	pfuschen
aan iets sleutelen	→	an etwas herumbasteln / herumdoktern