Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Hermann von Pückler – Landschapsarchitect, charlatan en schrijver

iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
ruziën	→	zanken, streiten
verkwanselen	→	verhökern
de schuldeiser	→	der Gläubiger
schaken	→	entführen
de bui	→	die Laune
ter plekke	→	an Ort und Stelle, vor Ort
uitblinken	→	glänzen
volgroeid	→	ausgewachsen
het spaakwiel	→	das Speichenrad
de ladder	→	die Leiter
optrommelen	→	zusammentrommeln
de voorziening	→	die Einrichtung
zich vermaken	→	sich amüsieren
de pruik	→	die Perücke
sprookjesachtig	→	märchenhaft
achterliggend	→	zugrunde liegend
gekscherend	→	scherzend
iets ten tonele voeren	→	etwas anschaulich darstellen
desondanks	→	trotzdem, dennoch
de loftuiting	→	die Lobpreisung
de tolk	→	der Dolmetscher
verlicht	→	aufgeklärt
inlijven	→	einverleiben
de voorplecht	→	das Vorderdeck
verpesten	→	verderben
bekoelen	→	abkühlen
iemand naar de kroon steken	→	jemanden auszustechen suchen
Moors	→	maurisch
het hert	→	der Hirsch
afwimpelen	→	abweisen, abwimmeln
openrijten	→	aufreißen
de zichtas	→	die Sichtachse
kweken	→	züchten
wortel schieten	→	Wurzel schlagen
de bemesting	→	die Düngung
tevens	→	auch
de kruiwagen	→	die Schubkarre
plooien	→	falten
de kachel	→	der Ofen
de tegel	→	die Fliese, die Kachel
uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
de tulband	→	der Turban
glooien	→	leicht / schräg abfallen
het gazon	→	der Rasen
gespeend van iets	→	bar + Genitiv
de rouwstoet	→	der Trauerzug
de hoveling	→	der Höfling

de grutto	→	die Uferschnepfe
ooit	→	aller Zeiten
de trekvogel	→	der Zugvogel
het kuiken	→	das Küken
de verleden tijd	→	die Vergangenheit
kwijtraken	→	loswerden, verlieren
de aanleg	→	der Bau
de schaalvergroting in de landbouw	→	die Vergrößerung der landwirtschaftlichen Betriebsfläche
het raaigras	→	das Raigras
het waterpeil	→	der Wasserstand, Pegelstand
de bemesting	→	die Düngung
de pleitbezorger	→	der Fürsprecher, die Fürsprecherin
rekening houden met iets	→	etwas berücksichtigen
groeien	→	wachsen