Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Zelfs zijn pittige potentie kan de huismus niet redden

pittig	→	scharf
de huismus	→	der Haussperling, der Spatz
tsjilpen	→	zwitschern
een handje helpen	→	(ein wenig) nachhelfen
het opwarmertje	→	der Aufwärmer
een saaie bedoening	→	ein müder Laden
de bruiloft	→	die Hochzeit
iets in de smiezen hebben	→	etwas wittern
de dakpan	→	der Dachziegel
de peter	→	der Pate
kwaad doen	→	Böses tun
de kier	→	der Spalt
de spouwmuur	→	die Hohlmauer, Hohlwand
de boosdoener	→	der Übeltäter
de wegel	→	der Pfad	(in B)
de teek	→	die Zecke
de klinker(steen)	→	der Klinkerstein
de stapsteen	→	der Trittstein
het is zonde	→	es ist schade
allesbehalve	→	alles andere als
poepen	→	bumsen, vögeln	(in B)
losbandig	→	zügellos, ausschweifend
iemand doorhebben	→	jemandem auf die Schliche/Sprünge gekommen sein
kelderen	→	stürzen

schorsen	→	suspendieren
raar	→	merkwürdig
doorgeslagen	→	über das Ziel hinaus hinausgeschossen
aansterken	→	(wieder) zu Kräften kommen, sich erholen
de dakpan	→	der Dachziegel
vooropstellen	→	vorausschicken
onthutsend	→	bestürzend
in opspraak raken	→	ins Gerede kommen
kwijtraken	→	loswerden, verlieren
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual
buitensporig	→	exzessiv

de vernieling	→	die Zerstörung
de dakpan	→	der Dachziegel
de gevel	→	die Fassade
terechtkunnen	→	hingehen können
aan de gang zijn	→	im Gange sein
de windschering	→	die Windscherung
u zeggen tegen iets	→	etwas ernst nehmen
de onweerswolk	→	die Gewitterwolke
de draaikolk	→	der Strudel, der Wasserwirbel
de druppeltjes	→	die Tropfen

net	→	gerade
verderop	→	weiter
de boerderij	→	der Bauernhof
de windhoos	→	die Windhose
het erf	→	der Hof, das Anwesen
terechtkomen	→	landen, geraten, sich (wieder) finden
pikdonker	→	stockdunkel
de dakpan	→	der Dachziegel
verdwijnen	→	verschwinden
de schuur	→	die Scheune, der Schuppen
iets vernielen	→	etwas zerstören
plaatselijk	→	örtlich, lokal
met iets te kampen hebben	→	mit etwas zu kämpfen haben
de wateroverlast	→	das Hochwasser, die Überschwemmung
de wolkbreuk	→	der Wolkenbruch
blank staan	→	unter Wasser stehen

het KNMI (het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut)	→	das Königliche Niederländische Meteorologische Institut
het weeralarm	→	der Wetteralarm
waarschuwen	→	warnen
de windstoot	→	die Windböe
trekken	→	ziehen
de tak	→	der Ast, Zweig
de dakpan	→	der Dachziegel
de gevelplaat	→	die Platte zur Verkleidung der Fassade
de bouwsteiger	→	das Baugerüst
de bromfietser	→	der Mopedfahrer, Mofafahrer
wapperen	→	flattern