Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Krijgsmacht laat klokkenluiders in de kou staan: ‘Het houdt ook nooit op bij defensie. Het is helaas geen lerende organisatie’ (audio)

iemand in de kou laten staan	→	jemanden im Regen stehen lassen
de klokkenluider	→	der Whistleblower
de opheldering	→	die (Auf)Klärung
snoeihard	→	sehr hart
de krijgsmacht	→	das Militär, die Streitkräfte
het ministerie van Defensie	→	das Verteidigungsministerium
iemand het leven zuur maken	→	jemandem das Leben schwer machen
de pesterij	→	die Triezerei, Schikane
vertragen	→	verzögern
tegenwerken	→	entgegenarbeiten / entgegenwirken
verwijten	→	vorwerfen
haaks staan op iets	→	mit einer Sache nicht vereinbar sein, im Widerspruch zu einer Sache stehen
de afkoopsom	→	die Abfindung
naar	→	unangenehm
opdoeken	→	auflösen
doorpakken	→	durchgreifen
in het geding zijn	→	diskutiert werden, zur Diskussion stehen
durven	→	wagen, sich trauen

opdoeken	→	auflösen
iets opheffen	→	etwas auflösen
in opspraak raken / komen	→	Aufsehen erregen, ins Gerede kommen
publiekelijk	→	öffentlich, in aller Öffentlichkeit
opschorten	→	aussetzen
toetsen	→	testen
kwetsbaar	→	empfindlich
de bewoordingen	→	die Worte
de bevinding	→	der Befund, die Erkenntnis
noten kraken	→	Nüsse knacken
aanschurken tegen iets	→	Unterstützung bei etwas suchen
terecht	→	zu Recht
snappen	→	kapieren
aangaan	→	beginnen
de omkoping	→	die Bestechung, die Korruption
korte metten met iets maken	→	kurzen Prozess mit etwas machen

de draaischijf	→	die Drehscheibe
de antiquair	→	der Antiquitätenhändler
het antiek	→	die Antiquitäten
een flater slaan	→	einen Bock schießen
het veilinghuis	→	das Auktionshaus
iets op de kop tikken	→	etwas ergattern
de overheidsdienst	→	die Behörde
de rechtbank van eerste aanleg	→	± das Amtsgericht, ± das Gericht erster Instanz	(in B)
er hangt een geurtje aan	→	die Sache stinkt
de uitvoervergunning	→	die Ausfuhrgenehmigung
het gebrek	→	der Mangel
de trafikant	→	der Händler von gestohlenen / illegalen Gütern	(in B)
allicht	→	wahrscheinlich, vermutlich	(in B)
onderscheppen	→	abfangen
slinken	→	abnehmen
opdoeken	→	auflösen
de laksheid	→	die Laschheit

onfris	→	unappetitlich, bedenklich
de spoorlijn	→	die Bahnlinie
toedrommen	→	in Scharen kommen
onopgemerkt	→	unbemerkt, unbeachtet
zaken doen (maken)	→	Geschäfte machen
iets op touw zetten	→	etwas veranstalten / organisieren
zonderling	→	sonderbar, eigenartig, seltsam
de grappenmaker	→	der Witzbold
de vlooien	→	die Flöhe
griffen	→	einritzen, einkerben
de modderplas	→	die Schlammpfütze
bij uitnemendheid	→	wie kein anderer(es), wie keine andere
krioelen van	→	wimmeln von
de schimpscheut	→	der Seitenhieb
het schorem	→	das Gesindel, Pack
tappen	→	zapfen
het opstootje	→	der Krawall
aan iets te pas komen	→	erforderlich/notwendig sein
de NSB (Nationaalsocialistische Beweging)	→	ehemalige niederländische nationalsozialistische Partei
de AVRO (Algemene Vereniging Radio Omroep)	→	niederländische Rundfunk- und Fernsehanstalt
opdoeken	→	auflösen
thans	→	jetzt

oplossen	→	lösen
het verhuiscircus	→	der Umzugszirkus
een doorn in het oog	→	ein Dorn im Auge
het voorstel	→	der Vorschlag
verbazen	→	erstaunen
heus	→	echt
de vergaderzaal	→	der Sitzungssaal
omdopen	→	umbenennen, umtaufen
iemands ego strelen	→	jemands Ego kitzeln/schmeicheln
de hoodie	→	der Kapuzenpulli
verscholen	→	versteckt
bloedserieus	→	todernst
heen en weer	→	hin und her, auf und ab
het gerij	→	die Fahrerei
becijferen	→	berechnen, beziffern
beslissen	→	entscheiden
vergaderen	→	eine Versammlung / Tagung / Besprechung abhalten
opdoeken	→	auflösen
de poging	→	der Versuch

de doop	→	die Inkorporation	(in B)
de woordbreuk	→	der Wortbruch
strikt	→	streng
verstrengen	→	strenger werden, machen	(in B)
daadwerkelijk	→	tatsächlich
uit de hand lopen	→	außer Kontrolle geraten / aus dem Ruder laufen
de put	→	der Brunnen, die Grube
de schacht	→	der Erstsemester	(in B)
net	→	gerade
opdoeken	→	auflösen
de kring	→	der Kreis
afkeuren	→	verurteilen
toemeten	→	zumessen, zuteilen
vervangen	→	ersetzen
de blaam	→	der Tadel, Makel
de schorsing	→	die Sperre, Suspension
opleggen	→	auferlegen
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual

sukkelen	→	sich abquälen, sich herumplagen, kränkeln
de botten	→	die Knochen
het zuurstoftekort	→	der Sauerstoffmangel
herstellen	→	sich erholen, genesen
verstek geven	→	nicht wahrnehmen können
de woordvoerster	→	die Sprecherin
het sprookje	→	das Märchen
iets aanvaarden	→	etwas akzeptieren / annehmen / übernehmen
wankel	→	wackelig, schwankend
in opspraak raken / komen	→	Aufsehen erregen, ins Gerede kommen
oprichten	→	gründen
iets in de verf zetten	→	etwas herausstreichen / hervorheben / betonen	(in B)
verwijten	→	vorwerfen
de heisa	→	der Heckmeck, das Trara, Theater
opdoeken	→	auflösen
de dotatie	→	die Apanage