Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Jullie hebben ongelijk, oktoberhaters: morgen begint de allermooiste maand van het jaar

het cursiefje	→	die Kolumne
de stoofpot	→	der Schmortopf
burlen	→	röhren
het hert	→	der Hirsch
het haardvuur	→	das Kaminfeuer
de pelletkachel	→	Ofen der geheizt wird mit Holzpellets
in zijn zetel neerploffen	→	sich in seinen Sessel plumpsen / fallen lassen
de zetel	→	der Sessel	(in B)
de goesting	→	der Appetit, die Lust	(in B)
sudderen	→	schmoren
het wafelijzer	→	das Waffeleisen
pruttelen	→	brodeln
in een wip	→	im Nu
een broek van ribfluweel	→	eine Cordhose
trotseren	→	trotzen
de plas	→	die Lache, Pfütze
van pas komen	→	gelegen kommen
de nevelsliert	→	der Nebelschwaden
opslorpen	→	aufschlürfen
de paddenstoel	→	der Pilz
neervleien	→	(sanft) hinlegen
de toog	→	die Theke, der Schanktisch
de maat	→	der Kumpel

iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
ruziën	→	zanken, streiten
verkwanselen	→	verhökern
de schuldeiser	→	der Gläubiger
schaken	→	entführen
de bui	→	die Laune
ter plekke	→	an Ort und Stelle, vor Ort
uitblinken	→	glänzen
volgroeid	→	ausgewachsen
het spaakwiel	→	das Speichenrad
de ladder	→	die Leiter
optrommelen	→	zusammentrommeln
de voorziening	→	die Einrichtung
zich vermaken	→	sich amüsieren
de pruik	→	die Perücke
sprookjesachtig	→	märchenhaft
achterliggend	→	zugrunde liegend
gekscherend	→	scherzend
iets ten tonele voeren	→	etwas anschaulich darstellen
desondanks	→	trotzdem, dennoch
de loftuiting	→	die Lobpreisung
de tolk	→	der Dolmetscher
verlicht	→	aufgeklärt
inlijven	→	einverleiben
de voorplecht	→	das Vorderdeck
verpesten	→	verderben
bekoelen	→	abkühlen
iemand naar de kroon steken	→	jemanden auszustechen suchen
Moors	→	maurisch
het hert	→	der Hirsch
afwimpelen	→	abweisen, abwimmeln
openrijten	→	aufreißen
de zichtas	→	die Sichtachse
kweken	→	züchten
wortel schieten	→	Wurzel schlagen
de bemesting	→	die Düngung
tevens	→	auch
de kruiwagen	→	die Schubkarre
plooien	→	falten
de kachel	→	der Ofen
de tegel	→	die Fliese, die Kachel
uitdossen	→	herausputzen, herausstaffieren
de tulband	→	der Turban
glooien	→	leicht / schräg abfallen
het gazon	→	der Rasen
gespeend van iets	→	bar + Genitiv
de rouwstoet	→	der Trauerzug
de hoveling	→	der Höfling

tot op de dag van vandaag	→	bis heute, bis zum heutigen Tag
het web	→	das Spinnengewebe
bungelen	→	baumeln
lenig	→	geschmeidig
het hert	→	der Hirsch
bovenal	→	vor allem
toedichten	→	andichten, zuschreiben
iets doorhebben	→	etwas kapieren
iemand te kakken zetten	→	jemanden (in aller Öffentlichkeit) bloßstellen, lächerlich machen
iemand een oor aannaaien	→	jemandem einen Bären aufbinden
een hosselaar	→	jemand ohne feste Arbeit
met iets worstelen	→	mit etwas ringen
wars zijn van iets	→	einer Sache abgeneigt sein
meanderen	→	mäandern
de dominee	→	der Pfarrer, Pastor (protestantisch)
de boef	→	der Schurke, Gauner
daarin schuilt een groot gevaar	→	dahinter verbirgt sich, darin steckt eine große Gefahr
prikkelen	→	anregen, stimulieren

de stadhouder	→	der Statthalter
overzees	→	Übersee-, überseeisch
de kooi	→	der Käfig
het luipaard	→	der Leopard
het hert	→	der Hirsch
de kasuaris	→	der Kasuar
het goede doel	→	der gute Zweck
een stad aandoen	→	eine Stadt besuchen
van de partij zijn	→	mit von der Partie sein
de huidplooi	→	die Hautfalte
de slurf	→	der Rüssel
iets zat zijn	→	etwas satt haben, von etwas die Nase voll haben
iets van de hand doen	→	etwas verkaufen
de ritmeester	→	der Hauptmann der Kavallerie
het Staatse leger	→	die Armee der Generalstaaten
gewiekst	→	gewieft, schlau
huppelen	→	hüpfen
de hoerenloper	→	jemand, der oft zu Prostituierten geht
het tegeltje	→	die Kachel
ogen	→	aussehen
zeulen	→	sich schleppen
voorgeschoteld krijgen	→	vorgesetzt bekommen
het geraamte	→	das Skelett, Gerippe

verwijderen	→	entfernen
weerzinwekkend	→	widerwärtig, ekelerregend
de marktkramer	→	der Markthändler
het hert	→	der Hirsch
bekoren	→	bezaubern, entzücken
onwel	→	unwohl, unpässlich
het / de karkas	→	die Karkasse
bevestigen	→	bestätigen
smalend	→	höhnisch, hämisch
de toegeving	→	das Entgegenkommen
vervangen	→	ersetzen
op een boogscheut	→	einen Steinwurf weit entfernt	(in B)