Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

50-plussers die internetten zitten lekkerder in hun vel, wijst onderzoek uit

lekker in zijn vel zitten	→	sich wohlfühlen
uitwijzen	→	beweisen, zeigen
turen	→	spähen, starren
de klacht	→	die Beschwerde
de uitschieter	→	die größere Abweichung
de gemoedstoestand	→	die Gemütsverfassung, Gemütslage
de armsslag	→	der Spielraum
zich lekker voelen	→	sich wohl fühlen
beeldbellen	→	videotelefonieren
betogen	→	darlegen, argumentieren
opkrikken	→	verbessern
desgevraagd	→	auf eine entsprechende Frage (hin)
opperen	→	vorbringen
vaardig	→	gewandt, geschickt
aanhaken	→	anschließen
bijscholen	→	weiterbilden, fortbilden
het buurthuis	→	das Nachbarschaftsheim
iets/iemand links laten liggen	→	etwas/jemanden links liegen lassen
door de bank genomen	→	im Allgemeinen, im Großen und Ganzen
ruwweg	→	grob, ungefähr, in groben Zügen

de vertaler, vertaalster	→	der Übersetzer, die Übersetzerin
betogen	→	darlegen, argumentieren
koesteren	→	hegen und pflegen
het toneel	→	die Bühne
iets toelichten	→	etwas erklären / erläutern
de taak	→	die Aufgabe
de verontrusting	→	die Beunruhigung, Sorge
intrekken	→	abschaffen, einziehen
tal van	→	eine Menge, zahlreiche
het belang	→	die Bedeutung
met iets in aanraking komen	→	mit etwas in Berührung kommen
voltijd	→	in Vollzeit, vollzeitig

de bondgenoot	→	der Verbündete
de predikant	→	der Pfarrer, Pastor (protestantisch)
de planter	→	der Pflanzer, Plantagenbesitzer
zich uitlaten	→	sich äußern
betogen	→	darlegen, argumentieren
de voorvader	→	der Vorfahr
voet aan wal zetten	→	an Land gehen
het oneens zijn met iets	→	mit etwas nicht einverstanden sein
volstrekt	→	völlig
strijdlustig	→	streitlustig, kämpferisch
verfoeilijk	→	abscheulich
de mens is naar Gods beeld en gelijkenis geschapen	→	Gott hat den Menschen ihm zum Bilde geschaffen
het venijn	→	das Gift
de belijder	→	der Bekenner
afranselen	→	durchprügeln
met iets worstelen	→	mit etwas ringen
geenszins	→	keineswegs
de plichtmatigheid	→	die Pflichtgemäßheit
de opheffing	→	die Abschaffung

de aftocht blazen	→	den Rückzug antreten
de Hun	→	der Hunne
het persoonlijk voornaamwoord	→	das Personalpronomen
het onderwerp	→	das Subjekt
roemrucht	→	legendär
betogen	→	darlegen, argumentieren
iemand iets instampen	→	jemandem etwas einbimsen/einbüffeln
het lijdend voorwerp	→	das Akkusativobjekt, das direkte Objekt
bovenal	→	vor allem
het bezittelijk voornaamwoord	→	das Possessivpronomen
beklemtonen	→	betonen
de enkelvoudige vorm	→	der Singular