Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Bizarre familienamen: Napoleon plagen of toch niet?

plagen	→	piesacken
dienen	→	müssen
het gedoe	→	das Getue, der Aufwand
althans	→	zumindest
raar	→	merkwürdig
de armoedzaaier	→	der Habenichts
weerbarstig	→	störrisch, widerspenstig, trotzig
de poep	→	der Stuhl, die Scheiße
eertijds	→	seinerzeit, einst, vormals
onaantrekkelijk	→	unattraktiv
de burgerlijke stand	→	das Standesamt
wijzigen	→	ändern
spitten	→	graben
de plagerij	→	die Quälerei
blijk geven van iets	→	etwas zeigen
de broek	→	die Hose
het broek	→	der Bruch (Grasland)
de breuk	→	der Bruch
wellicht	→	vielleicht	(in NL)
geruststellen	→	beruhigen
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
ten	→	zu
de kut	→	die Möse
de ruiter	→	der Reiter
onder het mom	→	unter dem Vorwand, dem Deckmantel

wakker	→	in wachem Zustand
de uitsluiting	→	der Ausschluss
de achterstelling	→	die Benachteiligung
onderzoek doen	→	forschen
smoren	→	abwürgen
de voorstander	→	der Befürworter
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
iemand overkomt iets	→	jemandem widerfährt etwas
ondergeschikt maken	→	unterordnen
betichten	→	bezichtigen
in de fout gaan	→	danebenhauen, sich vertun, einen Fehler machen
het draagvlak	→	die Basis, Tragfläche
de scherpe kantjes van iets af halen	→	einer Sache die Spitze abbrechen

de pen neerleggen	→	die Feder hinlegen, weglegen
haasten	→	eilen
verslaan	→	berichten (von)
de stok overdragen	→	den Stab weiterreichen
kwijtraken	→	verlieren
de struisvogel	→	der Strauß
voor het oprapen liggen	→	in Hülle und Fülle vorhanden sein
de adverteerder	→	der Inserent
bepalen	→	bestimmen
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
de publieke omroep	→	die öffentlich-rechtlichen Sender
iets inperken	→	etwas einschränken / beschränken
boeien	→	fesseln

ontrafelen	→	enträtseln, entschlüsseln
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
het gehucht	→	der Weiler
de dominee	→	der Pfarrer, Pastor (protestantisch)
afkeuren	→	für dienstuntauglich/dienstunfähig erklären
de predikant	→	der Pfarrer, Pastor (protestantisch)
aanhalen	→	zitieren
verstand hebben (van)	→	Ahnung haben (von)
de schets	→	die Skizze
zitten met iets	→	ein Problem haben mit etwas
op de dool zijn	→	sich verirrt haben	(in B)
zich ontfermen over iemand / iets	→	sich einer Person / Sache erbarmen / annehmen
doorsijpelen	→	durchsickern
de landloper	→	der Landstreicher
uitgeput	→	erschöpft
de vuilbak	→	der Mülleimer	(in B)
wellicht	→	wahrscheinlich	(in B)
op de kar springen	→	mitmachen
aanwakkeren	→	anfachen

flitsen	→	blitzen
de snelheidsduivel	→	der Raser
scheuren	→	rasen
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
het gaspedaal intrappen	→	ins Gaspedal treten
de snelheidsovertreder	→	der Geschwindigkeitssünder
verplaatsbaar	→	transportabel

teisteren	→	heimsuchen
het geweten	→	das Gewissen
verlichten	→	erleuchten
het wanbeleid	→	die Misswirtschaft
het rondje	→	die Runde
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
met een rotvaart	→	mit Karacho, mit großer Geschwindigkeit
scheuren	→	rasen
het kapje	→	die Kappe
dat het een (lieve) lust is	→	dass es eine (wahre) Lust ist
kweken	→	anbauen

politiek betrokken	→	politisch engagiert
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
verharden	→	verhärten
iemand neerzetten als	→	jemanden darstellen / schildern als
iemand wakker schudden	→	jemanden wachrütteln
dat zet geen zoden aan de dijk	→	das bringt nichts, das macht den Kohl nicht fett