Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Waren de Belgen wel zo dapper volgens Caesar?

de hangsnor	→	der herabhängende Schnurrbart
bloot	→	nackt
de kruidenier	→	der Lebensmittelladen
inruilen	→	umtauschen, eintauschen
heus	→	echt
bevlogen	→	leidenschaftlich
de beeldvorming	→	die Meinungsbildung (über), die Vorstellung (von)
gezaghebbend	→	von maßgebendem Einfluss
onversneden	→	pur
eensdeels	→	einesteils, einerseits
zich verre houden van iets	→	sich von etwas fernhalten
de beschaving	→	die Zivilisation
verslappen	→	nachlassen
iets met een korrel(tje) zout nemen	→	etwas nicht ganz ernst, cum grano salis nehmen
lelijk huishouden	→	schlimm wüten
de geschiedkundige	→	der Historiker
dan wel	→	oder
de twistvraag	→	die Streitfrage
de contreien	→	die Gegend
kort door de bocht	→	ein vorschneller Schluss
gebelgd	→	verärgert, sauer
verbolgen	→	aufgebracht, verärgert, zornig
goedschiks of kwaadschiks	→	gern oder ungern
de belasting	→	die Steuer
onvervaard	→	furchtlos, unerschrocken
wellicht	→	wahrscheinlich	(in B)

verbolgen	→	aufgebracht, verärgert, zornig
daadwerkelijk	→	tatsächlich
maatschappelijk	→	gesellschaftlich
het belang	→	das Interesse
terugkrabbelen	→	einen Rückzieher machen

alsnog	→	doch noch
zich vergapen aan iets	→	etwas anstaunen, bestaunen
het werelddeel	→	der Kontinent
verpesten	→	verderben
te trappelen staan	→	etwas nicht erwarten können
het loopt storm	→	es herrscht großer Andrang
hartstikke	→	ganz, total	(in NL)
het niet droog houden	→	weinen
vermaken	→	amüsieren
zich herpakken	→	sich aufrappeln
bij de pakken neerzitten	→	den Kopf hängen lassen
een enorme vlucht nemen	→	einen rasanten Aufschwung nehmen
heuglijk	→	erfreulich
hobbelig	→	holprig
dat mag de pret niet drukken	→	das ist kein Grund zur Traurigkeit
volschieten	→	von Emotionen überwältigt werden
de vestiging	→	die Niederlassung
verbolgen	→	aufgebracht, verärgert, zornig

verbolgen	→	aufgebracht, verärgert, zornig
de contreien (pluralis)	→	die Gegend
de huifkar	→	der Planwagen
dokkeren	→	donnern	(in B)
de / het kruim	→	das Feinste, das Beste	(in B)
ergens om verlegen zijn / zitten	→	um etwas verlegen sein, etwas brauchen
van de partij zijn	→	mit von der Partie sein
onwijs hoog	→	irrsinnig / wahnsinnig hoog
weten hoe de vork in de steel zit	→	wissen, welche Bewandtnis es mit etwas hat / wissen, woher der Wind weht
uitvlooien	→	ausknobeln
iets onder de loep leggen / nemen	→	etwas unter die Lupe nehmen
Rijsel	→	Lille
dat is tot daar aan toe	→	das geht ja noch
de treurnis	→	die Trübsal
het drieluik	→	das Triptychon
iets tegen het licht houden	→	etwas durchleuchten
erachter komen	→	etwas herausbekommen
zinnens zijn	→	gesonnen/gewillt sein	(in B)

de klant	→	der Kunde
geschokt	→	erschüttert, schockiert
verbolgen	→	aufgebracht, verärgert, zornig
simpelweg	→	schlichtweg
zich van geen kwaad bewust zijn	→	sich keines Übels bewusst sein
wissen	→	entfernen
nochtans	→	dennoch
ontbreken	→	fehlen
opkuisen	→	säubern	(in B)
geen graten in iets zien	→	nichts dabei finden, keine Bedenken gegen etwas haben	(in B)
het geloof	→	der Glaube, die Religion