Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Straks 28 Vermeers in het Rijksmuseum: 'Een echte once in a lifetime'

bij hoge uitzondering	→	als große Ausnahme
de verhuizing	→	der Umzug
verstild	→	still
de deskundige	→	der Experte, Sachverständige
de bron	→	die Quelle
de kroon spannen	→	alle(s) übertreffen
de zoutmijn	→	das Salzbergwerk
opslaan	→	lagern, aufbewahren
kwetsbaar	→	empfindlich
ontvreemden	→	entwenden, stehlen
de schaduw	→	der Schatten
het gelaat	→	das Antlitz
de zolder	→	der Dachboden

geheimzinnig	→	geheimnisvoll, mysteriös
de flard	→	das Fragment
ontcijferen	→	entziffern
een en al	→	lauter
verschuilen	→	verstecken
de lat	→	die Latte
de zolder	→	der Dachboden
verstoppen	→	verstecken
op iets stuiten	→	auf etwas stoßen
de slager	→	der Fleischer, Metzger
uitstellen	→	verschieben, aufschieben
Pasen	→	Ostern
Defensie	→	das Verteidigungsministerium
spitten	→	graben
ooit	→	einmal

ongemakkelijk	→	unbehaglich, lästig, unbequem
het jappenkamp	→	das japanische Konzentrationslager (im Zweiten Weltkrieg)
ondergeschikt	→	untergeordnet
het hutkoffer	→	der Schiffskoffer
de zolder	→	der Dachboden
iets bekladden	→	etwas beschmieren
Indië (Nederlands-Indië)	→	jetzt: Indonesien
Indisch	→	indonesisch
de wandaad	→	die Untat
walgelijk	→	widerlich, ekelhaft
doorvragen	→	weiterfragen, nachbohren
gitzwart	→	pechschwarz
onlosmakelijk	→	unverbrüchlich

de gebroeders	→	die Brüder
het paneel	→	der Flügel
rechtvaardig	→	gerecht
tientallen jaren	→	jahrzehntelang
het weetje	→	die wissenswerte Kleinigkeit
uitlichten	→	herausgreifen
verhelderen	→	verdeutlichen
slordig	→	schlampig
het zijluik	→	der Seitenflügel
zedig	→	sittsam, keusch
de zolder	→	der Dachboden
niet opgezet zijn met iets	→	nicht gerade begeistert sein von etwas	(in B)
de zoutmijn	→	das Salzbergwerk
de etrog	→	der Etrog
kennis vergaren	→	Wissen anhäufen
gekend staan	→	bekannt sein	(in B)
de middeleeuwen (pluralis)	→	das Mittelalter

in de prijzen vallen	→	einen Preis bekommen
iets in de wacht slepen	→	etwas an Land ziehen, etwas ergattern / einheimsen
proeven	→	kosten, probieren
de zolder	→	der Dachboden
aan de haal gaan	→	durchbrennen, sich aus dem Staub machen
de troef	→	der Trumpf, die Trumpfkarte
de gember	→	der Ingwer
de bloesem	→	die Blüte
trots	→	der Stolz

de / het jolijt	→	der Spass, das Vergnügen
iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
iemand een steek onder water geven	→	jemandem einen Seitenhieb versetzen
nijdig	→	wütend, grimmig
de ouderling	→	der Kirchenälteste
de diaken	→	der Diakon
statig	→	würdig, würdevoll
de zolder	→	der Dachboden
studentikoos	→	studentisch, burschenhaft
zijn intrek nemen	→	einziehen
de vrijplaats	→	die Freistatt, Freistätte
de quaestor	→	der Schatzmeister, die Schatzmeisterin
de uitspanning	→	die Erholung
de mores	→	die Sitten und Gebräuche
steevast	→	ständig, immer wieder
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual
de abactis	→	der Schriftführer, die Schriftführerin
de praeses	→	der / die Vorsitzende
het spreekgestoelte	→	das Rednerpult
de zelfontplooiing	→	die Selbstentfaltung
iets in het midden laten	→	etwas dahingestellt sein lassen
tekortschieten	→	versagen
de scheuring	→	die Spaltung
de achterstelling	→	die Benachteiligung
de meuk	→	das Zeug

de dijkdoorbraak	→	der Deichbruch
de zolder	→	der Dachboden
het noodrantsoen	→	die Notration
het redden	→	es schaffen
de watersnoodramp	→	die Flutkatastrophe
de wethouder	→	der Beigeordnete	(in NL)
buitendijks	→	aus dem Deichvorland
de waterkering	→	das Wehr
klotsen	→	schwappen
het plasje	→	die Pfütze
het begeven	→	kaputt gehen, nicht standhalten
zelfredzaam	→	fähig zur Selbsthilfe
op de vlucht slaan	→	flüchten, die Flucht ergreifen

de kringloop(winkel)	→	das Gebrauchtwarengeschäft
diens	→	dessen
andersom	→	umgekehrt, andersherum
de hartstocht	→	die Leidenschaft
de zolder	→	der Dachboden
ruim voor	→	lange vor
de rommelwinkel	→	der Trödlerladen
de adhesiebetuiging	→	die Beifallsbezeigung
opsturen	→	zuschicken
achteruit	→	rückwärts

de was doen	→	die Wäsche waschen
met z’n allen	→	alle zusammen
op stap gaan	→	ausgehen
brak zijn	→	leicht angeschlagen
het zit er (dik) in	→	es ist (sehr) wahrscheinlich
inwisselen	→	umtauschen, eintauschen
de verdieping	→	das Stockwerk
slechts	→	nur
het ouderlijk huis	→	das Elternhaus
opzeggen	→	kündigen
de boodschappen	→	die Einkäufe
huishoudelijke klusjes	→	kleine Arbeiten im Haushalt
de gewoonte	→	der Brauch, die Gewohnheit
de overloop	→	der Flur, Treppenansatz
de zolder	→	der Dachboden
op de klippen lopen	→	scheitern
afstuderen	→	das Studium absolvieren / abschließen