Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

De gevangenis die een café opende (audio)

uitbaten	→	betreiben
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Gaststättengewerbe
de bajes	→	der Knast	(in NL)
de baan	→	die Arbeitsstelle
eraan toegaan	→	hergehen, zugehen
de dagbesteding	→	der Tagesablauf
het stapelbed	→	das Etagenbett
de vierkante meter	→	der Quadratmeter
frunniken	→	fummeln
het, de schort	→	die Schürze
de onbevlekte ontvangenis van Maria	→	die Unbefleckte Empfängnis Mariä
ter kerke gaan	→	zur Kirche gehen
de mis	→	die Messe
gaandeweg	→	nach und nach
vergen	→	erfordern
het schot	→	die Scheidewand, Trennwand
over honderdduizend schijven gaan	→	bürokratisch abgewickelt werden
optrommelen	→	zusammentrommeln
de verdovende middelen	→	die Drogen

onrechtvaardig	→	ungerecht
bestendigen	→	aufrechterhalten, beibehalten
net niet	→	gerade nicht
de letterkundige	→	der Literaturwissenschaftler
vastpinnen	→	festnageln
inzetten op iets	→	auf etwas setzen
iets aanwakkeren	→	etwas anfachen, anstacheln
kantelen	→	kippen
oudbollig	→	altmodisch, rückständig
onder de mat schuiven	→	etwas bestreiten, negieren
iets (niet) pikken	→	etwas (nicht) akzeptieren
iets aankaarten	→	etwas anschneiden, zur Sprache bringen
op een goed spoor zitten	→	auf der richtigen Spur sein
een voortrekkersrol vervullen	→	die Rolle des Vorreiters spielen
het schot	→	die Scheidewand, Trennwand
gaande	→	in Gang, in Bewegung
opspelen	→	wüten

inbeuken op iemand / iets	→	auf jemanden / etwas eindreschen
klotsen	→	schwappen
de lier	→	die Winde
vieren	→	fieren
trillen	→	beben
de rek	→	die Dehnbarkeit
de waterkering	→	das Wehr
het waterschap	→	die Wasserbehörde
het paneel	→	die Tafel
beuken	→	donnern, krachen
de goot	→	die Rinne
op drift raken	→	ins Treiben kommen
de houtvester	→	der Forstmeister
de uiterwaarden	→	das Deichvorland
elders	→	andernorts
het schot	→	die Scheidewand, Trennwand
nauw luisteren	→	große Genauigkeit erfordern	(in NL)
hufterproof	→	vandalismusbeständig	(in NL)
tekeergaan	→	wüten