Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Debuut prinses Amalia op de Caribische eilanden markeert de ‘verandering in denken’

voorbijgaan aan iets	→	über etwas hinweggehen / hinwegsehen
benedenwinds	→	unter dem Winde
beletten	→	hindern, verwehren
overzees	→	Übersee-, überseeisch
ten deel vallen	→	zuteilwerden
het onthaal	→	der Empfang
ontmantelen	→	auflösen
gewoontegetrouw	→	gewohnheitsgemäß
de zoutwinning	→	die Salzgewinnung
de spijtbetuiging	→	die Bekundung des Bedauerns
de gouden koets	→	die goldene Karosse (des niederländischen Königshauses)
Prinsjesdag	→	die jährliche festliche Eröffnung des niederländischen Parlaments
klaar zijn voor iets	→	auf etwas vorbereitet sein, zu etwas bereit sein
met een schone lei beginnen	→	einen neuen Anfang machen
het Catshuis	→	die Amtswohnung des niederländischen Ministerpräsidenten
de verdraagzaamheid	→	die Toleranz
mettertijd	→	mit der Zeit, im Laufe der Zeit

zijn leven slijten	→	sein Leben fristen
klungelig	→	stümperhaft
tegen een stootje kunnen	→	einiges vertragen können
niet over rozen gaan	→	nicht auf Rosen gebettet sein
teisteren	→	heimsuchen
het proefschrift	→	die Doktorarbeit, Dissertation
het zwaar voor de kiezen krijgen	→	in große Schwierigkeiten geraten
sukkelig	→	stümperhaft, trottelhaft, trottelig
ten deel vallen	→	zuteilwerden
meeliften	→	mitfahren
de sterftegolf	→	die Sterbewelle
zompig	→	sumpfig
de uitwerpselen	→	die Exkremente, Ausscheidungen
de das omdoen	→	zum Verhängnis werden
de achterpoten	→	die Hinterbeine

de omstanders	→	die Umstehenden
de verzetsheld	→	der (heldenhafte) Widerstandskämpfer
inzake	→	bezüglich, hinsichtlich
ten deel vallen	→	zuteilwerden
geleidelijk	→	nach und nach
gepaard gaan met iets	→	einhergehen mit etwas
de Februaristaking	→	Streik am 25.-26. Februar 1941wegen der antijüdischen Maßnahmen der deutschen Besatzungsmacht
koesteren	→	kultivieren
de erkentelijkheid	→	die Dankbarkeit
het plantsoen	→	die Parkanlage
aanvaarden	→	akzeptieren
soepel	→	reibungslos
de spoorwegen	→	die Bahn
het lot	→	das Schicksal
spraakmakend	→	auffällig, Aufsehen erregend
vrijwel	→	nahezu, so gut wie
snappen	→	kapieren, verstehen
verzwakken	→	abschwächen
de schadevergoeding	→	der Schadenersatz
tekortschieten	→	versagen

het hoongelach	→	das Hohngelächter
ten deel vallen	→	zuteilwerden
toen	→	als
de speurneus	→	die Spürnase
want	→	denn
blijken	→	sich erweisen, sich zeigen, sich herausstellen
bruin	→	braun
loslopen	→	frei herumlaufen
de geurproef	→	der Geruchstest
de kooi	→	der Käfig
het speeltoestel	→	das Spielgerät