Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Nominaties woord van het jaar bekend: yogasnuiver, plogging, blokkeerfries

de snuiver	→	der Schnüffler
stemmen op iets, iemand	→	etwas, jemanden wählen
na afloop	→	nach dem Ende
appen	→	(über/mit Whatsapp) chatten, Nachrichten (über/mit Whatsapp) schicken
de trut	→	die Zicke, Ziege
overhalen	→	überreden
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
doorgaans	→	in der Regel
kwispelen	→	wedeln
de mantelzorg	→	die freiwillige Betreuung von Pflegebedürftigen
het plafond	→	die Decke
goede sier maken	→	Eindruck machen
de spierballen	→	die Muskeln

voor iemand door het stof gaan	→	vor jemandem im Staube kriechen
schrappen	→	streichen
de verontwaardiging	→	die Empörung
een uitgemaakte zaak	→	das ist eine ausgemachte Sache
de bewering	→	die Behauptung
barbertje moet hangen	→	einen Schuldigen findet man immer
zich bezondigen	→	sich versündigen
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
de pijpenkrul	→	die Ringellocke, die Schläfenlocke
de haakneus	→	die Hakennase
de waardigheid	→	die Würde
wederzijds	→	gegenseitig
iets hekelen	→	etwas scharf kritisieren, etwas anprangern
onder vuur liggen	→	schwerer Kritik ausgesetzt sein
plukken	→	pflücken
moreel	→	moralisch
de alarmbel	→	die Alarmglocke
de commotie	→	die Aufregung, Erregung

iets schrappen	→	etwas streichen
de eer aan zichzelf houden	→	seine Ehre retten
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
de praalwagen	→	der Prunkwagen
de pijpenkrul	→	die Ringellocke, die Schläfenlocke
krap bij kas	→	knapp bei Kasse
het overleg	→	die Beratung, Rücksprache
de plooien gladstrijken	→	die Falten glätten/ausbügeln
het deksel op de neus krijgen	→	sich getäuscht/betrogen sehen
het verwijt	→	der Vorwurf
te kwader trouw zijn	→	in böser Absicht handeln
niet te spreken zijn over iets	→	auf etwas nicht gut zu sprechen sein
de schoonmoeder	→	die Schwiegermutter
barbertje moet hangen	→	einen Schuldigen findet man immer
de rabbijn	→	der Rabbiner
het fatsoen	→	der Anstand

de doop	→	die Inkorporation	(in B)
uit de hand lopen	→	außer Kontrolle geraten / aus dem Ruder laufen
de visolie	→	das Fischöl
het zoutgehalte	→	der Salzgehalt
zwellen	→	anschwellen, schwellen
de schacht	→	der Erstsemester	(in B)
de spoedafdeling	→	die Nothilfe
de blokhut	→	das Blockhaus
de nieuweling	→	der Neuling
het parket	→	die Staatsanwaltschaft
iemand aanhouden	→	jemanden festnehmen / verhaften
de overdaad	→	das Übermaß
het vocht	→	die Feuchtigkeit
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
de big	→	das Ferkel
oversnijden	→	durchschneiden	(in B)
ten zeerste	→	in höchstem Maßen
afkeuren	→	verurteilen
iets hekelen	→	etwas scharf kritisieren, etwas anprangern
kennisnemen van iets	→	von etwas Kenntnis/Notiz nehmen, etwas zur Kenntnis nehmen

aanscherpen	→	verschärfen
de schacht	→	der Erstsemester	(in B)
uit de hand lopen	→	außer Kontrolle geraten / aus dem Ruder laufen
de doop	→	die Inkorporation	(in B)
geweten zijn	→	bekannt sein	(in B)
onwel	→	unwohl, unpässlich
de sanctie	→	die Sanktion
op voorhand	→	im Voraus
met onmiddellijke ingang	→	mit sofortiger Wirkung
onbesproken	→	unbescholten
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
de big	→	das Ferkel
de Volksunie	→	flämische nationale Partei (bis 2001)

de topman	→	der Spitzenfunktionär
het wangedrag	→	das Fehlverhalten
ontkennen	→	bestreiten, abstreiten
kloppen	→	stimmen, wahr sein
erkennen	→	zugeben, einsehen, (an)erkennen, einräumen
indertijd	→	damals, seinerzeit
in opspraak komen	→	ins Gerede kommen
een beroep doen op iemand / iets	→	jemanden / etwas in Anspruch nehmen
tegenspreken	→	widersprechen
toelichten	→	erläutern, klarmachen
afhaken	→	nicht mehr mitmachen, aussteigen, aufhören
bevestigen	→	bestätigen