Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Amsterdam gaat campagne voeren tegen de blow- en zuiptoerist: ‘Blijf weg!’ (audio)

de overlast	→	die Belästigung, die Probleme
blowen	→	kiffen
aan iets afbreuk doen	→	einer Sache schaden
de wethouder	→	der / die Beigeordnete	(in NL)
de horde	→	die Horde, die Meute
zuipen	→	saufen
onleefbaar	→	± unerträglich
de vrijgezel	→	der Junggeselle
iets beteugelen	→	etwas unter Kontrolle bringen, etwas zügeln
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Hotel- und Gaststättengewerbe
iets een halt toeroepen	→	etwas Einhalt gebieten
de Wallen	→	das Rotlichtviertel in Amsterdam (bekannt für Fensterprostitution)
worstelen	→	ringen
boeien	→	fesseln
onbeperkt	→	unbegrenzt
het vermaak	→	das Vergnügen, Amüsement
baat hebben bij iets	→	Nutzen von etwas haben
de handtekening	→	die Unterschrift
zich achter een plan scharen	→	sich hinter einen Plan stellen
ten grave dragen	→	zu Grabe tragen
opperen	→	vorschlagen
van de baan zijn	→	vom Tisch sein

het leiderschap	→	die Führerschaft, Führung, Leitung
versleten	→	verschlissen, abgenutzt, verbraucht
de mat	→	die Matte
het gat	→	das Loch
struikelen	→	stolpern
de veerkracht	→	die Spannkraft, Schwungkraft
klussen	→	Kleinigkeiten erledigen
sleets	→	verschlissen, abgenutzt
wegwuiven	→	beiseite schieben, bagatellisieren
reppen	→	erwähnen, sprechen
failliet	→	bankrott
voor het gemak	→	der Bequemlichkeit halber, bequemlichkeitshalber
het gebrek	→	der Mangel
de fraude	→	der Betrug
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Hotel- und Gaststättengewerbe
bungelen	→	pendeln, baumeln

de bajes	→	der Knast	(in NL)
de woonwijk	→	das Wohnviertel
slopen	→	abreißen
het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
autoluw	→	verkehrsberuhigt
ondergronds	→	unterirdisch
gelauwerd	→	gefeiert, mit Lorbeeren bedacht
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Hotel- und Gaststättengewerbe
het zonnepaneel	→	die Solarzellenplatte
voorzien zijn van iets	→	mit etwas versehen / ausgestattet sein
de gevel	→	die Fassade
de plint	→	die Plinthe, Leiste
de tralie	→	der Gitterstab
het balkonhekje	→	das Balkongitter