Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Massademonstratie tegen kernwapens nu 40 jaar geleden

de kruisraket	→	der Marschflugkörper
te binnen schieten	→	einfallen
om zijn	→	überzeugt sein
het gangpad	→	der Durchgang
zieltogend	→	dahinsiechend
smalen	→	höhnen
de wapenwedloop	→	der Rüstungswettlauf, das Wettrüsten
beteugelen	→	zügeln
iemand de voet dwars zetten	→	sich jemandem in den Weg stellen
de pijn verzachten	→	die Schmerzen lindern
een grote mond hebben	→	eine große Klappe haben
midscheeps treffen	→	mittschiffs treffen
het smaldeel	→	der Teil
een loos gebaar	→	eine wohlfeile/leere Geste
voorbarig	→	voreilig, vorschnell
het spandoek	→	das Transparent
de stemwijzer	→	der Wahl-O-Mat
blunderen	→	einen Bock schießen, einen Schnitzer machen
de plaspauze	→	die Pinkelpause
uitdossen	→	herausputzen
torsen	→	tragen
het hoofddeksel	→	die Kopfbedeckung
nieten	→	zusammenheften
inkakken	→	abschlaffen
balen	→	sich ganz schön ärgern
jatten	→	klauen
iets opschorten	→	vertagen, verschieben
tot groot chagrijn	→	zum Verdruss
afketsen	→	scheitern
het uitstel	→	der Aufschub
opzien baren	→	Aufsehen erregen
de krantenkoppen	→	die Schlagzeilen

het uitzendbureau	→	das Vermittlungsbüro für Zeitarbeit
de stortplaats	→	die Müllkippe
een lik verf	→	ein Klecks Farbe
het bestelbusje	→	der Lieferwagen
de voordeur	→	die Haustür
wegglippen	→	wegschlüpfen
het nummerbord	→	das Nummernschild, Kennzeichen
balen	→	sich ganz schön ärgern
het bedlinnen	→	die Bettwäsche
het kussensloop	→	der Kissenbezug
houdbaar	→	tragbar
vrijwel	→	nahezu
omzeilen	→	umschiffen, umgehen
de stoep	→	der Bürgersteig
iets op poten zetten	→	etwas auf die Beine stellen
op de schop moeten	→	umgestaltet werden müssen
het voorwendsel	→	der Vorwand
de vrieskou	→	der starke Frost
aan zet zijn	→	am Zug sein

foppen	→	foppen, zum Narren halten
schunnig	→	schlüpfrig
voor schut zetten	→	blamieren
boekstaven	→	zu Papier bringen, aufschreiben
de lol	→	der Spaß
het rietje	→	der Strohhalm
lurken	→	lutschen, schlürfen
het voortouw nemen	→	die Initiative ergreifen
balen	→	sich ganz schön ärgern
de scheet	→	der Pups, Furz
het pak	→	der Anzug
boertig	→	burlesk, derbkomisch
poepen	→	scheißen, kacken
het geintje	→	der Scherz, der Streich	(in NL)

balen	→	sich ganz schön ärgern
een regel overtreden	→	eine Regel verletzen, gegen eine Regel verstoßen
demissionair	→	demissioniert, zurückgetreten
iets zwaar opnemen	→	etwas sehr übel nehmen
opgetogen	→	entzückt, begeistert
het EK (Europees Kampioenschap)	→	die Europameisterschaft
netjes	→	ordentlich
iemand op de vingers tikken	→	jemanden rügen
misgaan	→	schiefgehen, danebengehen
lukken	→	gelingen, klappen
iets in acht nemen	→	etwas berücksichtigen, befolgen
handen schudden	→	Hände schütteln

blokken	→	pauken
niet doorgaan	→	nicht stattfinden, ausfallen
cancelen	→	absagen
de toets	→	der Test
geslaagd zijn	→	bestanden haben
zakken	→	durchfallen
vrijwel	→	nahezu, so gut wie
dat stelt niet veel voor	→	das hat nicht viel zu bedeuten
het cijfer	→	die Note
het gezin	→	die Familie
het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)	→	der niederländische Gymnasialzweig
opgelucht	→	erleichtert
balen	→	sich ganz schön ärgern

de verlaging	→	die Senkung
de rotmaatregel	→	die Scheißmaßnahme
balen	→	sich ganz schön ärgern
met (de) Kerst	→	zu/an Weihnachten
uitlekken	→	durchsickern
dolgraag	→	herzlich / liebend gern
iets op een rij(tje) zetten	→	etwas zusammenstellen, ordnen, der Reihe nach durchgehen
het bord	→	das Schild
het veevoer	→	das Viehfutter
PFAS (per- and polyfluoroalkyl substances)	→	Per- und polyfluorierte Alkylverbindungen
de bewindslieden	→	die Amtspersonen, die Minister
het natuurherstel	→	die Wiederherstellung von Natur
de kustbescherming	→	der Küstenschutz
de Raad van State	→	der niederländische Staatsrat
in de ijskast gaan	→	auf Eis gelegt werden

de fittie	→	die Streiterei, der Krach
de kapsalon	→	der Friseursalon
machtig	→	schwer, schwer verdaulich / bekömmlich
balen	→	sich ganz schön ärgern
het erfgoed	→	das Erbe
zich kwaad maken	→	sich erbosen/aufregen
de kapper	→	der Friseur
aftoppen	→	abrunden

de KNVB (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond)	→	der niederländische Fußballverband
de pineut zijn	→	der Dumme sein
de eredivisie	→	vergl. die Bundesliga
balen	→	sich ganz schön ärgern
doodzonde	→	jammerschade
de bekerfinale	→	das Pokalendspiel
de staking	→	der Streik
doorgaan	→	stattfinden, nicht ausfallen
de wedstrijd	→	das Spiel
de supporter	→	der Fan, Anhänger
overhoopgooien	→	durcheinanderwerfen
partij kiezen	→	für, gegen jemanden Partei ergreifen