Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Wandeltocht de Boni Trail toont de kracht van de tot slaafgemaakten (audio)

de tot slaaf gemaakte	→	der Versklavte
de gids	→	der Führer
knisperen	→	knistern
de afstammeling	→	der Nachfahre
ontvluchten	→	entfliehen
verkrachten	→	vergewaltigen
iets naar buiten brengen	→	über etwas informieren
immers	→	ja, jedenfalls
de kreek	→	der kleine Flusslauf	(in SR)
duwen	→	stoßen, schieben
opeengestapeld	→	aufeinandergestapelt
het ruim	→	der Schiffsraum
overgeleverd zijn aan iemand	→	jemandem ausgeliefert sein
de commotie	→	die Aufregung
de pols	→	das Handgelenk
bejegenen	→	behandeln, begegnen
kennelijk	→	offensichtlich
onverslaanbaar	→	unbesiegbar
met inbegrip van	→	einschließlich
het herstelprogramma	→	das Wiedergutmachungsprogramm

neerstorten	→	abstürzen
de evenaar	→	der Äquator
de UCL (Université catholique de Louvain)	→	französischsprachige Universität mit Sitz in Louvain-la-Neuve
de boeken neerleggen	→	Pleite machen/gehen, Konkurs anmelden	(in B)
teisteren	→	heimsuchen
de boomtop	→	der Baumwipfel
duwen	→	stoßen, schieben
ter plekke	→	an Ort und Stelle, vor Ort
de begroeiing	→	der Bewuchs

de fuif	→	die Party, Fete
de gids	→	der Pfadfinder, die Pfadfinderin
tegen iemand / iets van leer trekken	→	gegen jemanden / etwas vom Leder ziehen
gehoor krijgen	→	Gehör finden
duwen	→	stoßen, schieben
jolig	→	fröhlich, vergnügt, lustig
de koepel	→	die Dachorganisation, der Dachverband
aanpakken	→	angehen, sich vorknöpfen
steigeren	→	sich sträuben, sich auf die Hinterbeine stellen
gesubsidieerd	→	subventioniert
allicht	→	wahrscheinlich, vermutlich	(in B)
iets aankaarten	→	etwas anschneiden, zur Sprache bringen
aan de slag zijn	→	dabei sein
iemand aan de schandpaal nagelen	→	jemanden an den Pranger stellen
de bekommernis	→	die Bekümmernis, Sorge
bijsturen	→	korrigieren, anpassen

blijken	→	sich herausstellen
vrijwel	→	nahezu
een klus klaren	→	eine Arbeit erledigen
iemand voor het hoofd stoten	→	jemanden vor den Kopf stoßen
de vergadering	→	die Sitzung, Besprechung
de ruzie	→	der Streit, Krach
heen en weer	→	hin und her, auf und ab
duwen	→	stoßen, schieben
het kamp	→	das Lager
in pacht hebben	→	gepachtet haben
op iemand / iets afstevenen	→	zielstrebig auf jemanden, etwas zugehen
op hun beurt	→	ihrerseits, wiederum
ze schieten vol	→	ihnen geht das Herz über
amper	→	kaum
het stof	→	der Staub

de kapster	→	die Friseurin
botsen (op)	→	zusammenstoßen / kollidieren (mit), prallen (auf)
het paaltje	→	der Poller, der kleine Pfahl
het toegangshek	→	das Eingangstor
het kasteel	→	das Schloss
de Koninklijke Marechaussee	→	die niederländische Militärpolizei
duwen	→	stoßen, schieben

de koelwagen	→	der Kühlwagen
de snelweg	→	die Autobahn
de boodschap	→	die Nachricht
ontredderd	→	aufgelöst, erschüttert
het telefoontje	→	der Anruf
de laadruimte	→	der Laderaum
met z'n achten	→	zu acht
evenmin	→	ebenso / genauso wenig, ebenfalls nicht
achterhalen	→	ermitteln, herausfinden
in de buurt	→	in der Nähe
de bestuurder	→	der Fahrer
uiteindelijk	→	schließlich
de benarde positie	→	die missliche Lage
terechtkomen	→	landen, geraten
duwen	→	stoßen, schieben
steken	→	stecken