Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Adolf Hitler als soldaat in Vlaanderen (1914-1918)

boekstaven	→	zu Papier bringen, aufschreiben
ware het niet, dat …	→	wenn es nicht so wäre, dass …
iets ontketenen	→	etwas entfachen
de vuurdoop	→	die Feuertaufe
in tegenstelling tot (i.t.t.)	→	im Gegensatz zu
modderig	→	schlammig, dreckig
het verzinsel	→	die Erdichtung, das Märchen
ontrafelen	→	enträtseln, entschlüsseln
baat hebben bij iets	→	Nutzen von etwas haben
bevestigen	→	bestätigen
kanttekeningen bij iets plaatsen	→	Bemerkungen zu einer Sache machen
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
ontvouwen	→	entfalten, darlegen
ontbreken	→	fehlen
onderhoudend	→	unterhaltsam, kurzweilig
zonderling	→	sonderbar, eigenartig, seltsam
ontzenuwen	→	entkräften, widerlegen
de misvatting	→	der Irrtum, das Missverständnis
foutief	→	falsch
aan zijn trekken komen	→	zum Zuge kommen

piekeren	→	grübeln
de ggz (geestelijke gezondheidszorg)	→	die psychische Gesundheitsfürsorge
tobben met iets	→	sich (herum)quälen / plagen mit etwas
terechtkunnen	→	hingehen können, Hilfe finden können
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
de onvoldoende	→	die Note 'mangelhaft'
óverkomen	→	ankommen, herüberkommen
de klacht	→	die Beschwerde
het verleden	→	die Vergangenheit
het havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs)	→	die niederländische Mittelschule / Realschule
het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)	→	der niederländische Gymnasialzweig
van iets last hebben	→	unter etwas leiden
de neerslachtigheid	→	die Niedergeschlagenheit
meepraten	→	mitreden
falen	→	versagen, scheitern
ruzie hebben	→	Streit, Krach haben
de drempel	→	die Schwelle
de voorlichting	→	die Aufklärung, Belehrung, Beratung, Information
achter iets komen	→	etwas entdecken

lanceren	→	starten
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
het fietsbeleid	→	die Fahrradpolitik
de enquête	→	die Umfrage
geoefend	→	geübt
de keuze	→	die Wahl
de fietsstalling	→	der Fahrradstellplatz, die Fahrradaufbewahrung
immers	→	zumindest, jedenfalls
het hoogteverschil	→	der Höhenunterschied
de luchtvervuiling	→	Luftverschmutzung
de onveiligheid	→	die Unsicherheit
zweten	→	schwitzen
gekreukt	→	zerknittert
de kledij	→	die Kleidung

op iemand afsturen	→	auf jemanden ansetzen
de tiener	→	der Teenager
de cafébaas	→	der Kneipenwirt
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
de leeftijd	→	das Alter
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Gaststättengewerbe
verstrengen	→	strenger werden, machen	(in B)
huidig	→	heutig, jetzig, derzeitig
de wetgeving	→	die Gesetzgebung

het kiekje	→	das Bild, Foto, der Schnappschuss
de brokstukken	→	die Trümmer
dicht erop zitten	→	nahe dran sein
gadeslaan	→	beobachten
sneuvelen	→	fallen
op iets doelen	→	auf etwas zielen, sich auf etwas beziehen
goed uitkomen	→	passen, recht sein
de beeldvorming	→	die Meinungsbildung (über), die Vorstellung (von)
een hoge vlucht nemen	→	einen rasanten Aufschwung nehmen
de rommelmarkt	→	der Flohmarkt, der Trödelmarkt
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
de belegering	→	die Belagerung
schuilen	→	sich verbergen / verstecken

raak zijn	→	soweit seit
de melkveehouder	→	der Milchbauer
doodsbang	→	in Todesangst
meemaken	→	erleben
zich koest houden	→	sich ruhig verhalten
opmerkelijk	→	bemerkenswert
buiten	→	außerhalb
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
het kuddegedrag	→	der Herdentrieb
doorgronden	→	durchschauen, ergründen
iets overhouden	→	etwas zurückbehalten, davontragen
opperen	→	vorschlagen, äußern, vorbringen
het telefoontje	→	der Anruf
de beving	→	das Beben

het deuntje	→	die Melodie, das Lied
afzien	→	absehen, verzichten auf etwas
de betrekking	→	die Beziehung
de zelfkwelling	→	die Selbstquälerei
stilstaan bij iets	→	an etwas denken, nachdenken über etwas
de welvaart	→	der Wohlstand
de vanzelfsprekendheid	→	die Selbstverständlichkeit
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
vrijaf	→	frei, schulfrei, arbeitsfrei
de evenaar	→	der Äquator
polsen	→	sondieren, vorfühlen
bepalen	→	bestimmen