Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

vousvoyeren

vousvoyeren	→	siezen
van oudsher	→	von alters her, von jeher
op kantoor	→	im Büro
het standsverschil	→	der Standesunterschied
beleefd	→	höflich
elkaar jijen en jouen	→	sich/einander duzen
tutoyeren	→	duzen
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de lettergreep	→	die Silbe

verzetten	→	umstellen
het spoorboekje	→	das Kursbuch
het ijkpunt	→	der Bezugspunkt, Fixpunkt
de kaars	→	die Kerze
satirisch ingestoken	→	satirisch eingefädelt
de doorslag geven	→	den Ausschlag geben
de nasleep	→	die Folge(n)
handmatig	→	manuell
wel zo handig	→	umso praktischer
doordeweeks	→	an Werktagen
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de hersenen	→	das Gehirn
zich aan iets blootstellen	→	sich etwas aussetzen
iets in de pas houden	→	mit etwas Schritt halten
behoorlijk	→	ziemlich, beträchtlich
morren	→	murren
tegen iets kunnen	→	etwas vertragen können
aantoonbaar	→	nachweislich
chagrijnig	→	schlecht gelaunt, griesgrämig
geleidelijk	→	nach und nach
ontbijten	→	frühstücken
het wetsvoorstel	→	der Gesetzentwurf
op de plank blijven liggen	→	in Vorbereitung bleiben
het roerend met iemand eens zijn	→	mit jemandem völlig einer Meinung sein
in de la liggen	→	in der Schublade liegen (bleiben)

uitbaten	→	betreiben
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Gaststättengewerbe
de bajes	→	der Knast	(in NL)
de baan	→	die Arbeitsstelle
eraan toegaan	→	hergehen, zugehen
de dagbesteding	→	der Tagesablauf
het stapelbed	→	das Etagenbett
de vierkante meter	→	der Quadratmeter
frunniken	→	fummeln
het, de schort	→	die Schürze
de onbevlekte ontvangenis van Maria	→	die Unbefleckte Empfängnis Mariä
ter kerke gaan	→	zur Kirche gehen
de mis	→	die Messe
gaandeweg	→	nach und nach
vergen	→	erfordern
het schot	→	die Scheidewand, Trennwand
over honderdduizend schijven gaan	→	bürokratisch abgewickelt werden
optrommelen	→	zusammentrommeln
de verdovende middelen	→	die Drogen

tarten	→	herausfordern
het NK (Nederlands Kampioenschap)	→	die niederländische Meisterschaft
de tegenwind	→	der Gegenwind
de stormvloedkering	→	die Sturmflutwehr
her en der	→	hier und da
trappen	→	treten
pal	→	direkt, unmittelbar
afleggen	→	zurücklegen
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de versnelling	→	die Gangschaltung
de uitdaging aangaan	→	die Herausforderung annehmen, sich der Herausforderung stellen
de bikkel	→	Gegenteil von: Schlappschwanz
de ploeg	→	das Team
zin hebben in iets	→	auf etwas Lust haben
iets in de kiem smoren	→	etwas im Keim ersticken
de commisaris van de Koning	→	der Kommissar des Königs (Vorsitzender der Provinzverwaltung in den Niederlanden)

de bankrekening	→	das Bankkonto
de inkomenssteun	→	die Einkommensunterstützung
getrouwd	→	verheiratet
de pleitbezorger	→	der Fürsprecher, die Fürsprecherin
de secretaris-generaal	→	der Fürsprecher, die Fürsprecherin
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
de laag	→	die Schicht
de pinpas	→	die EC-Karte, die Bankkarte	(in NL)
de vertegenwoordiger	→	der Vertreter, die Vertreterin

lukken	→	gelingen, klappen
wiebelen	→	wippen
de blok(periode)	→	die Paukphase, Büffelzeit	(in B)
het brein	→	das Gehirn, Hirn
versnellen	→	beschleunigen, schneller werden
vergemakkelijken	→	erleichtern, einfacher machen
voor aap staan	→	eine lächerliche Figur abgeben
slim	→	klug, gescheit, intelligent, schlau, geschickt
schoppen	→	treten
oprapen	→	aufheben, aufsammeln, aufschnappen
blijken uit	→	hervorgehen aus
blijken	→	sein