Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Buurtvaders en -moeders voorkomen dat het in Nederland fout gaat zoals in Frankrijk (audio)

de buurtvader	→	der Nachbarschaftsvater
uit de hand lopen	→	außer Kontrolle geraten / aus dem Ruder laufen
de achterstelling	→	die Benachteiligung
het hesje	→	die Warnweste
de avondklok	→	die Ausgangssperre, Sperrstunde
de rellen	→	die Krawalle
misgaan	→	schiefgehen
iets in de kiem smoren	→	etwas im Keim ersticken
belagen	→	bedrängen, bedrohen
ontbreken	→	fehlen
vóórkomen	→	vorkommen
voorkómen	→	vorbeugen, verhindern
vertellen (tegen/aan)	→	erzählen
doorgaans	→	in der Regel
de wijkagent	→	der Polizist (in einem Revier)
van de grond komen	→	realisiert werden, zustande kommen, auf die Beine gestellt werden
binnendenderen	→	reindonnern
het kluitje	→	der Haufen
de saamhorigheid	→	die Zusammengehörigkeit

wakker	→	in wachem Zustand
de uitsluiting	→	der Ausschluss
de achterstelling	→	die Benachteiligung
onderzoek doen	→	forschen
smoren	→	abwürgen
de voorstander	→	der Befürworter
iemand van iets weerhouden	→	jemanden von einer Sache abhalten
iemand overkomt iets	→	jemandem widerfährt etwas
ondergeschikt maken	→	unterordnen
betichten	→	bezichtigen
in de fout gaan	→	danebenhauen, sich vertun, einen Fehler machen
het draagvlak	→	die Basis, Tragfläche
de scherpe kantjes van iets af halen	→	einer Sache die Spitze abbrechen

behelzen	→	umfassen, beinhalten
de komaf	→	die Herkunft
het besef	→	das Bewusstsein
de opmaat	→	der Auftakt
het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)	→	das Statistische Amt für die Niederlande
blijken	→	hervorgehen
het besteedbaar inkomen	→	das verfügbare Einkommen
verbijsterend	→	bestürzend, erschütternd
de achterstelling	→	die Benachteiligung
de spierbundel	→	der Muskelprotz
zonder hersens	→	ohne Hirn, ohne Verstand
gloriëren	→	prahlen
de ketenen	→	die Ketten
neerbuigend	→	herablassend
de vrijgemaakten	→	die Befreiten
het verwijt	→	der Vorwurf
betogen	→	behaupten
de overlijdensakte	→	die Sterbeurkunde
uitkopen	→	freikaufen
de oversterfte	→	die Übersterblichkeit
schamel	→	dürftig, schäbig
de inhaalslag	→	größere Aktivität um einen Rückstand zu beheben

de / het jolijt	→	der Spass, das Vergnügen
iemand aan de haak slaan	→	(sich) jemanden angeln
iemand een steek onder water geven	→	jemandem einen Seitenhieb versetzen
nijdig	→	wütend, grimmig
de ouderling	→	der Kirchenälteste
de diaken	→	der Diakon
statig	→	würdig, würdevoll
de zolder	→	der Dachboden
studentikoos	→	studentisch, burschenhaft
zijn intrek nemen	→	einziehen
de vrijplaats	→	die Freistatt, Freistätte
de quaestor	→	der Schatzmeister, die Schatzmeisterin
de uitspanning	→	die Erholung
de mores	→	die Sitten und Gebräuche
steevast	→	ständig, immer wieder
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual
de abactis	→	der Schriftführer, die Schriftführerin
de praeses	→	der / die Vorsitzende
het spreekgestoelte	→	das Rednerpult
de zelfontplooiing	→	die Selbstentfaltung
iets in het midden laten	→	etwas dahingestellt sein lassen
tekortschieten	→	versagen
de scheuring	→	die Spaltung
de achterstelling	→	die Benachteiligung
de meuk	→	das Zeug