Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Huwelijken in Kamp Westerbork: 'Ze zijn belazerd' (video)

het huwelijk	→	die Eheschließung
belazeren	→	hereinlegen
de sluier	→	der Schleier
iemand huwen	→	jemanden heiraten
het stel	→	das Paar
aanstippen	→	streifen
erachter komen	→	etwas herausbekommen
de oudtante	→	die Großtante
nauwkeurig	→	präzise, genau
de trouwerij	→	die Hochzeit
het kippenvel	→	die Gänsehaut
de burgerlijke stand	→	das Standesamt
cynisme ten top	→	der Gipfel des Zynismus
beamen (be-amen)	→	bestätigen
aansterken	→	(wieder) zu Kräften kommen, sich erholen
zich aan een (laatste) strohalm vastklampen	→	sich an einen (letzten) Strohhalm klammern
knutselen	→	basteln
het sneetje	→	die Scheibe / Schnitte
de sperzieboon	→	die Prinzessbohne
bekruipen	→	beschleichen, überkommen

schorsen	→	suspendieren
raar	→	merkwürdig
doorgeslagen	→	über das Ziel hinaus hinausgeschossen
aansterken	→	(wieder) zu Kräften kommen, sich erholen
de dakpan	→	der Dachziegel
vooropstellen	→	vorausschicken
onthutsend	→	bestürzend
in opspraak raken	→	ins Gerede kommen
kwijtraken	→	loswerden, verlieren
de ontgroening	→	das (studentische) Inkorporationsritual
buitensporig	→	exzessiv

vele gedaanten hebben	→	viele Erscheinungsformen haben
ongeschikt	→	ungeeignet
gewassen verbouwen	→	Gewächse anbauen
raadplegen	→	konsultieren, zurate ziehen
de tot slaaf gemaakte	→	der / die Versklavte
dergelijk	→	derartig, solch
de achternaam	→	der Nachname, Familienname
oneerbiedig	→	respektlos
het knooppunt	→	der Knotenpunkt
een interview afnemen	→	ein Interview führen/machen
de voorouders	→	die Vorfahren, Ahnen
aansterken	→	(wieder) zu Kräften kommen, sich erholen

besmeuren	→	beschmutzen, verschmutzen
de stookolie	→	das Heizöl
herstellen	→	sich erholen, genesen
uitzwaaien	→	(zum Abschied) nachwinken
Noors	→	norwegisch
botsen tegen iets	→	prallen auf etwas
de steiger	→	die Landungsbrücke, der Landungssteg
de milieuramp	→	die Umweltkatastrophe
aansterken	→	(wieder) zu Kräften kommen, sich erholen