Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Jan (90) deed geen eindexamen door oorlog, Nassreddin (18) door corona (video)

blokken	→	pauken
niet doorgaan	→	nicht stattfinden, ausfallen
cancelen	→	absagen
de toets	→	der Test
geslaagd zijn	→	bestanden haben
zakken	→	durchfallen
vrijwel	→	nahezu, so gut wie
dat stelt niet veel voor	→	das hat nicht viel zu bedeuten
het cijfer	→	die Note
het gezin	→	die Familie
het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)	→	der niederländische Gymnasialzweig
opgelucht	→	erleichtert
balen	→	sich ganz schön ärgern

het vonnis	→	das Urteil
medeplegen	→	mitbegehen, mitverüben
in tranen uitbarsten	→	in Tränen ausbrechen
opgelucht	→	erleichtert
de legerleider	→	der Kommandant, Befehlshaber
de rechtszaak	→	der Prozess, die Gerichtsverhandlung
verscheurd	→	zerrissen, gespalten
iemand wantrouwen	→	jemandem misstrauen
gelasten	→	befehlen, auftragen, anordnen
hoger beroep aantekenen	→	Berufung einlegen
beslechten	→	schlichten, bereinigen
opperen	→	vorschlagen
iemand neerschieten	→	jemanden erschießen
verzinnen	→	erfinden, sich ausdenken
onderbouwen	→	untermauern
beslissingen nemen	→	Entscheidungen treffen
koelbloedig	→	kaltblütig
de schouwing	→	die Inspektion, die Leichenschau
met voorbedachte rade	→	vorsätzlich
berouw tonen	→	Reue zeigen
niet van toepassing (n.v.t.)	→	nicht zutreffend
summier	→	summarisch, kurz gefasst
niets aan de hand	→	alles in Ordnung, kein Problem
jaloers	→	neidisch, eifersüchtig
een gooi naar iets doen	→	etwas wagen, sein Glück versuchen
de waardering	→	die Wertschätzung, Anerkennung
uitdagend	→	herausfordernd
de zaakgelastigde	→	der, die Beauftragte
iets overeind houden	→	etwas aufrechterhalten

nipt	→	knapp
missen	→	verpassen
op zijn	→	alle zijn
gluiperig	→	hinterhältig, heuchlerisch
zenuwslopend	→	nervenaufreibend, nervtötend
de noorderbuur	→	der nördliche Nachbar, Niederländer	(in B)
de gemenerik	→	der gemeine Kerl, der Schuft
aan de beurt komen	→	an die Reihe kommen
verontwaardigd	→	empört, entrüstet
de waarschuwing	→	die Warnung
met een sisser aflopen	→	glimpflich verlaufen, glimpflich ausgehen
opgelucht	→	erleichtert
veeleisend	→	anspruchsvoll
iets afgelasten	→	etwas absagen / abblasen
komen opdagen	→	erscheinen
mislopen	→	fehlschlagen, misslingen
achteraf	→	hinterher, im Nachhinein
de overrompeling	→	die Überrumpelung
waarderen	→	schätzen
iets ophelderen	→	etwas aufklären

dat maakt niet(s) uit	→	das ist egal
Westfriesland	→	Region in der niederländischen Provinz Nordholland
de felheid	→	die Heftigkeit
het pak	→	das Kostüm, der Anzug
tot zijn geruststelling	→	zu seiner Beruhigung
het kantelpunt	→	± der Wendepunkt
losbarsten	→	ausbrechen, losbrechen
het sprookje	→	das Märchen
met samengeknepen billen	→	mit zusammengekniffenen Arschbacken
de goedheiligman	→	andere Bezeichnung für Sinterklaas (Sankt Nikolaus)
de weg wijzen	→	den Weg zeigen
het pakje	→	das Geschenk
lui	→	faul
opgelucht	→	erleichtert
de peuterspeelzaal	→	der Kindergarten, die Kita, Kinderkrippe
de pruik	→	die Perücke
iets soortgelijks	→	etwas Derartiges/Ähnliches
slim	→	schlau
beamen	→	bestätigen
betogen	→	argumentieren

de koppigheid	→	die Dickköpfigkeit
opgelucht	→	erleichtert
ruimschoots	→	reichlich
nochtans	→	allerdings
iemand te slim af zijn	→	jemanden überlisten
verdoven	→	betäuben
het rusthuis	→	das Erholungsheim, Pflegeheim
de ontsnapping	→	der Ausbruch, die Flucht
iets staken	→	etwas einstellen, mit etwas aufhören
meezitten	→	klappen, günstig/planmäßig verlaufen
aan iets ten prooi vallen	→	einer Sache zum Opfer fallen