Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

President Israël roept bij opening Holocaustmuseum op tot vrijlating gijzelaars (video's)

de gijzelaar	→	die Geisel
de revers	→	der Mantelaufschlag
het gebaar	→	die Geste
recht doen aan iets	→	einer Sache gerecht werden
het kokertje	→	der kleine Behälter
de achterkleindochter	→	die Urenkelin, Großenkelin
de overgrootvader	→	der Urgroßvater
het gefluit	→	das Gepfeife
betogen	→	demonstrieren
de kweekschool	→	die pädagogische Hochschule (historisch)
hervormd	→	reformiert
de crèche	→	die Kindertagesstätte

de betoger	→	der Demonstrant, die Demonstrantin
iemand wakker schudden	→	jemanden aufrütteln, wachrütteln
raken	→	berühren
de uitleg	→	die Erklärung
afknippen	→	abschneiden
het gebaar	→	die Geste
de lok	→	die Locke

openvouwen	→	auffalten
in de trant van	→	in der Art/Manier von
de giechel	→	das Kicherlieschen
voor de dag komen	→	zum Vorschein kommen, hervortreten
iets / iemand op de hak nemen	→	etwas auf die Schippe nehmen, jemanden verulken	(in NL)
de regel	→	die Zeile
spijbelen	→	schwänzen
dat is hem ter ore gekomen	→	das ist ihm zu Ohren gekommen
slim	→	schlau
slordig	→	unordentlich, schlampig
het houvast	→	der Halt, der Anhaltspunkt
de klemtoon	→	die Betonung, der Akzent
zweten	→	schwitzen
pips	→	blass, kränklich, matt
in het verlengde	→	als Folge
het cachet	→	der Anstrich
iets met de haren erbij slepen, trekken	→	etwas an den Haaren herbeiziehen
de juiste snaar raken	→	die richtige Saite anschlagen, den richtigen Ton treffen
de borrel	→	der Schnaps, das Getränk, das Aperitif	(in NL)
de spier	→	der Muskel
gestaag	→	stetig, ständig
langdradig	→	langatmig, weitschweifig
ergens niet van gediend zijn	→	von einer Sache nicht begeistert sein
geen bal zin hebben	→	überhaupt keine Lust haben
geen bal van iets snappen, weten (snappen)	→	keine Bohne von etwas verstehen, immer nur Bahnhof verstehen
verdoezelen	→	vertuschen
zwabberen	→	schlingern
de borstplaat	→	das Zuckerplätzchen
het gebaar	→	die Geste

onderuit komen	→	darum herumkommen
de spleet	→	die Spalte
de schaduw	→	der Schatten
het gebaar	→	die Geste
de berisping	→	der Tadel, Verweis, die Rüge
aanzetten	→	akzentuieren
de wenkbrauwen	→	die Augenbrauen
eruit springen	→	auffallen
het kuiltje	→	das Grübchen
iemand (tegen een ander, tegen zich(zelf)) in het harnas jagen	→	jemanden (gegen einen anderen, gegen sich selbst) in Harnisch bringen
iets op de korrel nemen	→	etwas aufs Korn nehmen
in de smaak vallen	→	gefallen
misprijzend	→	missbilligend
gelijk hebben in	→	recht haben

de muur	→	die Mauer
de particulier	→	die Privatperson
het roestvrij staal	→	der rostfreie Stahl, Edelstahl
de overheden	→	die Behörden
de bedoeling	→	die Absicht, der Plan
schrappen	→	streichen
de buurtbewoners	→	die Bewohner aus der Nachbarschaft
de vierkante meter	→	der Quadratmeter
de groenstrook	→	der Grünstreifen
de erkentelijkheid	→	die Dankbarkeit
verplaatsen	→	umsetzen
de behoefte	→	das Bedürfnis
iets met wortel en tak uitroeien	→	etwas mit Stumpf und Stiel ausrotten
de nabestaanden	→	die Hinterbliebenen
voor iets gaan	→	sich einsetzen für etwas
beschermen	→	schützen
het gebaar	→	die Geste