Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Ook onze musea bezitten naziroofkunst (podcast)

navraag naar iets doen	→	Erkundigungen über etwas einziehen
verontwaardigd	→	empört
de vlag dekt de lading niet	→	der Name deckt die Sache nicht
de bankkluis	→	der Banktresor
tuk zijn op iets	→	erpicht sein auf etwas
op iets gebrand zijn	→	auf etwas erpicht sein
de ruwbouw	→	der Rohbau
het voor het kiezen hebben	→	nur noch auswählen müssen
het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
opstrijken	→	kassieren, einstreichen
straf	→	stark, scharf, krass	(in B)
tant pis	→	schade
de stelregel	→	das Prinzip
de stock	→	der Vorrat	(in B)
bespottelijk	→	lächerlich, absurd
verveeld zitten/zijn met iets	→	einer Sache ratlos gegenüber stehen	(in B)
de kosten tikken aan	→	die Kosten summieren sich
de Dossin-kazerne	→	https://de.wikipedia.org/wiki/SS-Sammellager_Mecheln
een snipperdag	→	ein einzelner Urlaubstag
de rechthebbende	→	der / die Berechtigte
de vreugdekreet	→	der Freudenruf
een gat in de lucht springen	→	vor Freude einen Luftsprung machen
tegen de borst stuiten	→	gegen den Strich gehen
daar kraait geen haan naar	→	danach kräht kein Hahn
kaderen in iets	→	in Zusammenhang stehen mit etwas	(in B)
tot de slotsom komen	→	zu der Schlussfolgerung gelangen
er is een kink in de kabel	→	die Sache hat einen Haken
zijn armen kruisen	→	nichts tun
het staakt het vuren	→	die Waffenruhe

de bajes	→	der Knast	(in NL)
de woonwijk	→	das Wohnviertel
slopen	→	abreißen
het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
autoluw	→	verkehrsberuhigt
ondergronds	→	unterirdisch
gelauwerd	→	gefeiert, mit Lorbeeren bedacht
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Hotel- und Gaststättengewerbe
het zonnepaneel	→	die Solarzellenplatte
voorzien zijn van iets	→	mit etwas versehen / ausgestattet sein
de gevel	→	die Fassade
de plint	→	die Plinthe, Leiste
de tralie	→	der Gitterstab
het balkonhekje	→	das Balkongitter

het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
de bons	→	der Bonze
de belegger	→	der Anleger, der Investor
de neef	→	der Cousin
de hoorzitting	→	die Anhörung
de investeerder	→	der Investor
de deskundige	→	der Sachverständige
een beeld schetsen van iets	→	einen Eindruck von etwas vermitteln
alles uit de kast halen	→	das Letzte/Äußerste aus sich herausholen
uitleg geven over iets	→	etwas erklären
de zakenpartner	→	der Geschäftspartner
van plan zijn	→	planen, vorhaben
de NOS (Nederlandse Omroep Stichting)	→	die zentrale Rundfunk- und Fernsehanstalt in den Niederlanden
de PvdA (Partij van de Arbeid)	→	niederländische sozialdemokratische Partei

een tweede kans	→	eine zweite Chance
de bajes	→	der Knast	(in NL)
toveren	→	zaubern
simpelweg	→	schlichtweg
de daling	→	die Abnahme, der Rückgang
het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
net als	→	genauso wie
de zzp'er (zelfstandige zonder personeel)	→	der Einzelunternehmer	(in NL)
de luchtplaats	→	der Gefängnishof
tijdelijk	→	vorübergehend
zich vestigen	→	sich niederlassen
tegen de vlakte gaan	→	dem Erdboden gleichgemacht werden
voltooien	→	fertig stellen
ontsnappen	→	ausbrechen
slopen	→	abreißen

het rusthuis	→	das Pflegeheim
de vergrijzing	→	die Vergreisung, Überalterung
de tachtigplusser	→	Person über 80
het tehuis	→	das Heim
het vastgoed	→	die Immobilien (Plural)
nood hebben aan iets	→	Bedarf haben an etwas	(in B)
voldoen aan iets	→	etwas entsprechen, erfüllen
de kloof	→	die Kluft
opdrijven	→	beschleunigen
het decennium	→	das Jahrzehnt
bijbenen	→	mitkommen, mithalten
terechtkunnen	→	hingehen können, Hilfe finden können
zakken	→	abnehmen, nachlassen