Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Haitink, 'de raadselachtige maestro', was een van 's werelds grootste dirigenten (video's)

schuw	→	scheu
de vorst	→	der Fürst
de bok	→	das Pult
de breekbaarheid	→	die Zerbrechlichkeit
amper	→	kaum
gegoed	→	bemittelt, vermögend, begütert
betamen	→	geziemen
welgesteld	→	wohlhabend, gut situiert
desondanks	→	trotzdem, dennoch
uitzonderlijk	→	außergewöhnlich
bloednerveus	→	übernervös
struikelen	→	stolpern
de driftuitbarsting	→	der Wutausbruch
iemand over de streep trekken	→	jemanden überzeugen
de snotneus	→	die Rotznase, der Rotzbengel
stuwen	→	treiben
de ruzie	→	der Streit, Krach
zich laten vermurwen	→	sich erweichen lassen
verongelijkt	→	zurückgesetzt, ± beleidigt, ± gekränkt
het evenwicht	→	das Gleichgewicht

ertoe doen	→	wichtig sein
telkens	→	immer wieder
het voorhoofd	→	die Stirn
zich schrap zetten	→	sich auf etwas gefasst machen
een poging doen	→	versuchen, einen Versuch unternehmen
de achternaam	→	der Nachname
struikelen	→	stolpern
de stortvloed	→	die Sturzflut
de werkvloer	→	die Arbeitsstelle, der Arbeitsplatz
publiekelijk	→	öffentlich
erop neerkomen	→	darauf hinauslaufen
lollig	→	witzig
de spelling	→	die Rechtschreibung
fatsoenlijk	→	ordentlich, anständig
publiekelijk	→	öffentlich
erop neerkomen	→	darauf hinauslaufen
lollig	→	witzig
de spelling	→	die Rechtschreibung

het leiderschap	→	die Führerschaft, Führung, Leitung
versleten	→	verschlissen, abgenutzt, verbraucht
de mat	→	die Matte
het gat	→	das Loch
struikelen	→	stolpern
de veerkracht	→	die Spannkraft, Schwungkraft
klussen	→	Kleinigkeiten erledigen
sleets	→	verschlissen, abgenutzt
wegwuiven	→	beiseite schieben, bagatellisieren
reppen	→	erwähnen, sprechen
failliet	→	bankrott
voor het gemak	→	der Bequemlichkeit halber, bequemlichkeitshalber
het gebrek	→	der Mangel
de fraude	→	der Betrug
de horeca (hotel-restaurant-café)	→	das Hotel- und Gaststättengewerbe
bungelen	→	pendeln, baumeln

de mosselpot	→	der Muscheltopf
het S.M.A.K. (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst)	→	Museum für moderne Kunst in Gent
per ongeluk	→	unabsichtlich, aus Versehen
sneuvelen	→	kaputtgehen
struikelen	→	stolpern
de vleugel	→	der Flügel
dwars	→	quer
herstellen	→	reparieren
de bruikleen	→	die Leihgabe
openbaar bezit	→	öffentliches Eigentum
verbazen	→	erstaunen, wundern
doorgaans	→	in der Regel
de scheur	→	der Riss
allicht	→	natürlich, selbstverständlich
voordien	→	davor
op zijn beurt	→	seinerseits
het kwaad opzet	→	die böse Absicht	(in B)
wellicht	→	wahrscheinlich	(in B)

op de bok	→	am Pult
iemand iets gunnen	→	jemandem etwas gönnen
de wereldfaam	→	der Weltruf
iets in de wandelgang horen	→	etwas en passant erfahren
ophouden	→	aufhören
afzwaaien	→	Abschied nehmen
de rode loper uitrollen	→	den roten Teppich ausrollen
struikelen	→	stolpern
misprijzend	→	missbilligend
gekoesterd	→	geliebt
verwoed	→	leidenschaftlich
de deur op een kiertje houden	→	die Tür einen Spalt offen lassen
als de nood aan de man komt	→	wenn Not am Mann ist

iets niet lusten	→	etwas nicht mögen
de kerkfabriek	→	der Kirchenvorstand (öfffentliche Einrichtung)	(in B)
kwaad	→	böse, verärgert
kieperen	→	schmeißen, pfeffern
tientallen	→	Dutzende
de toon zetten	→	Maßstäbe setzen
vallen voor	→	in die Knie gehen, stehen auf
de vlinder	→	der Schmetterling
de pastoor	→	der (katholische) Pfarrer
begraven	→	beerdigen
verwijderen	→	entfernen
bungelen	→	pendeln, baumeln
struikelen	→	stolpern

struikelen	→	stolpern
de knuppel	→	der Gummiknüppel
de fout	→	der Fehler
het politiepak	→	die Polizeiuniform
de zak	→	die Tasche
de wapenstok	→	der Gummiknüppel
gelijk geven	→	recht geben
tegen iemand een zaak aanspannen	→	gegen jemanden klagen
de duim	→	der Daumen
de trap	→	die Treppe
de broek	→	die Hose
de knieholte	→	die Kniekehle, Kniebeuge
prikken	→	stechen
de agente	→	die Polizistin