Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

De woordvolgorde in het Middelnederlands

Op syntactisch gebied zijn de verschillen tussen de Middelnederlandse dialecten minder groot dan bijvoorbeeld in de woordenschat of bij klankverschijnselen. Daarom volgen hier enkele algemene vaststellingen wat betreft de Middelnederlandse zinsbouw.

In taaltypologisch onderzoek geldt de plaatsing van de persoonsvorm (verbum finitum) als criterium om te onderscheiden tussen SVO-talen (Subject - Verbum finitum - Object) en SOV-talen (Subject - Object - Verbum finitum). Het Middelnederlands kende beide volgordes, ook al had het meer SVO-trekken dan het hedendaags Nederlands. Algemeen was de Middelnederlandse woordvolgorde veel vrijer dan die van vandaag. Er waren meer patronen mogelijk. Dat heeft te maken met de aanwezigheid van naamvallen die de functie van een woord in de zin aanduidden. Omdat het moderne Nederlands geen naamvallen meer heeft (vgl. flexieverlies in het Middelnederlands), steunt het veel sterker op de woordvolgorde: de hedendaagse taalgebruiker is geneigd om het zinsdeel dat vooropstaat als het onderwerp van de zin te interpreteren. Bekijk deze Middelnederlandse voorbeelden:

(a) Den coninc riep die dienaer
(b) Dien carbonkel hadde in den voet een vogel

De hedendaagse taalgebruiker leest (a) en (b) in eerste instantie alsof het eerste zinsdeel het onderwerp is. De onderstreepte zinsdelen doen echter in het Middelnederlands dienst als direct object, want ze zijn gekenmerkt door de accusatiefuitgang van het lidwoord (den/dien). Vandaag zouden we zeggen:
(a) "De dienaar riep de koning"
(b) "Een vogel had de edelsteen in zijn poot"

Hieronder worden een aantal algemene regels voor de Middelnederlandse woordvolgorde geformuleerd, maar daarbij mag niet vergeten worden dat er nog vrij veel variatie bestond.

Bouw van de hoofdzin

Hoofdzinnen hebben in het Middelnederlands dezelfde volgorde als in het hedendaags Nederlands: meestal SVO.

Mededelende zin

De persoonsvorm staat op de 2e plaats, het onderwerp op de 1e:

ik hebbe een cleine cokerkijn "ik heb een klein kokertje"
Er zijn echter een paar uitzonderingen, waar inversie optreedt:
  • bij zgn. expletief gebruik van die, dat, sie, doe enz.;
    hi zelve die trac hem achter "hij zelf trok zich terug"
  • bij nevenschikkende voegwoorden (bv. ende en maer);
  • bij ne/en: het ontkennend partikel staat altijd direct vóór de persoonsvorm
    Doen ne wisti welken varen "Toen wist hij niet welke (weg) te gaan"
  • bij interjecties of vermelding van de aangesproken persoon;
  • na een vooropstaande bijzin.
    alse Joseph reet Maria ghinc "wanneer Jozef reed, liep Maria"

Vraagzin

Wat de woordvolgorde betreft, komen de Middelnederlandse vraagzinnen overeen met het moderne Nederlands. Er zijn twee mogelijke constructies:

  • vraagwoordvragen: de persoonsvorm staat op de 2e plaats, het vraagwoord op de 1e.
  • ja/nee-vragen: de persoonsvorm staat op de 1e plaats.
    hebbic hier enegen vrient? "heb ik hier een of andere vriend?"
    Bij deze categorie horen ook zogenaamde twijfelvragen:
    helpe, lieve vos Reinaert, hebdi honich dus onwaert? "help, lieve vos Reinaert, hecht u zo weinig waarde aan honing?"

Imperatiefzin

De imperatiefvorm kan zowel op de 1e plaats staan als een positie verderop in de zin innemen.

Inversie

De gewone woordvolgorde voor een mededelende zin is in het Middelnederlands SVO, met het onderwerp op de 1e en de persoonsvorm op de 2e plaats. Bij inversie wordt het onderwerp achter de persoonsvorm verplaatst en een ander zinsdeel staat op de 1e plaats. De persoonsvorm blijft de 2e plaats innemen. Vergelijk:

Henning gaat volgend semester naar Amsterdam. (S - V - X)

Volgend semester gaat Henning naar Amsterdam. (X - V - S - X)

Inversie komt alleen in hoofdzinnen voor, niet in bijzinnen. Die regel is een belangrijk gegeven om hoofdzinnen en bijzinnen te onderscheiden.

Bouw van de bijzin

  • bijzin met de vorm van een hoofdzin: bv. directe rede
  • bijzin met de persoonsvorm op de 1e plaats: bv. als er een voorwaarde wordt uitgedrukt (conditionele bijzin);
    behout u God onse Here u leven wel goeden raet seldi ons geven "als God onze Heer u uw leven spaart, zult u ons vast goede raad geven"
  • bijzin met de persoonsvorm meer naar achteren dan in de mededelende zin;
    • bijzin ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord of vragend voornaamwoord;
      die bisscop die dat een deel van Mechelen toebehoorde "de bisschop aan wie een deel van Mechelen toebehoorde")
    • bijzin ingeleid door een betrekkelijk bijwoord;
    • bijzin ingeleid door een onderschikkend voegwoord;
      doen hi ende sijn ghebede, seindi alle sine lede "toen hij zijn gebed beëindigd had, zegende hij al zijn ledematen"

Bouw van de nominale groep

Hoofdstuk op literatuurgeschiedenis.nl over de nominale groep in het Middelnederlands.

Elke nominale groep bevat tenminste een kern en bijvoeglijke bepalingen. De kern kan door de bepalingen worden voorafgegaan of gevolgd.

  • De lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden gaan steeds vooraf aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen;
    Die knape verstont Keyes sceren "De jongen begreep Keyes spot"
  • De bezittelijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden gaan meestal aan het zelfstandig naamwoord vooraf;
    ic wille u geven goeden raet "ik wil u goede raad geven";
    maar soms staan ze er ook achter en dan blijven ze onverbogen:
    hi vant (=vant het) in die boeke sijn "hij vond het in zijn boeken"
  • Genitieven kunnen zowel voor als ook achter het zelfstandig naamwoord staan.
    sijn neve Jan, sGraven zone van Henegouwen
    "zijn neef Jan, de zoon van de graaf van Henegouwen"
    Dit geval van extrapositie is in het modern Nederlands niet meer mogelijk door het gebrek aan naamvallen.

  • Bijstellingen kunnen van het zelfstandig naamwoord waarop ze betrekking hebben verder verwijderd zijn dan in het modern Nederlands.
    papen die Ysis temple wachten der godinnen
    "priesters die de tempel bewaken van Ysis, de godin"


Specifiek over de Middelnederlandse syntaxis gaan van der Horst (1994), Duinhoven (1988), van den Berg (1971), van den Berg (1983) en van Gestel (1992). De Middelnederlandse syntaxis komt ook aan bod in de Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis van van der Horst (2008).
Raadpleeg Mooijaart & van der Wal (2008) voor een overzicht van het Nederlands van de middeleeuwen tot de Gouden Eeuw. Een praktische cursus Middelnederlands bieden Hogenhout-Mulder (1983) en De Korne & Rinkel (1987).
Verder is informatie over het Middelnederlands onder meer te vinden in van den Toorn (1997), van der Wal (1992 [2008]), Van Loey (1980) en van der Sijs (2005).

Verwijzingen

Negatie
Het naamvalsysteem
Van Middelnederlands naar Nieuwnederlands