Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

De woordenboeken van de middeleeuwen

De oudste verzamelingen van woorden worden glossaria genoemd. Dit zijn verzamelingen van glossen, van verklaringen van moeilijke woorden en uitdrukkingen. Glossen komen voor in de marge (marginale glossen) of tussen de regels (interlineaire glossen) van meestal Latijnse, maar ook volkstalige middeleeuwse handschriften. De marginale en interlineaire glossen verstoren de doorlopende tekst niet, maar een derde soort, de zogenaamde contextglossen - glossen die de tekst onderbreken - brengen het oorspronkelijke schriftbeeld danig in de war. In glossaria werden glossen uit een of meerdere teksten in (al dan niet alfabetische) lijsten verzameld. De oudste Nederlandstalige glossaria zijn het Glossarium Bernense, het Glossarium Trevirense en het Glossarium Harlemense, afkomstig uit de 14e en 15e eeuw.

Oorspronkelijk waren de eentalige glossaria bedoeld als terminologisch commentaar op de teksten. Pas in een tweede fase (omstreeks 1200) werd de opzet lexicografisch en kwamen er tweetalige glossaria. De oudst overgeleverde glossaria zoals het Glossarium Harlemense en zijn twee tegenhangers vertonen duidelijke didactische kenmerken: ze waren een hulpmiddel om Latijn te leren. Een voorbeeld uit het Glossarium Trevirense (naar van Sterkenburg (1984)):

C animal
Leporanus
Odonisecus
Molosus
Cunnulus
Furunculus vel fuco
Esperiolus
Putorius
dier
winthont
brac
iachont
conijn
foret
eencoern
bunsic

De Nederlandstalige glossaria sluiten nauw aan bij de lexicografische traditie van de Latijnse woordenboeken als de Conflatus, de Vocabularius Ex quo en de Gemmula. De laatstgenoemde lexica zijn op hun beurt weer schatplichtig aan de grote Middellatijnse woordenboeken. De Conflatus, een woordenboek dat eigenlijk Vocabularius copiosus heet en dat gewoonlijk met het eerste woord van zijn slotzin wordt aangeduid, is nog voor het eind van de 14e eeuw ontstaan. Dit lexicon was bedoeld voor gevorderde beginners en gevorderden die de Latijnse literatuur bestudeerden. Naast contrastieve taalcursus en leidraad bij het vertalen moest de Conflatus volgens de samensteller ook de functie van tweetalig naslagwerk vervullen.

De Vocabularius Ex quo werd vanaf 1410 steeds weer opnieuw gekopieerd en vond een grote aftrek in het Middelhoogduitse taalgebied. Na de intrede van de boekdrukkunst verscheen het ook in druk en beleefde verscheidene oplagen. In het Middelnederlandse taalgebied is slechts één druk uit Zwolle (1479) bekend. Het was hoofdzakelijk een leerboek voor minder vermogende studenten, die het Latijn, en met name de bijbelteksten, wilden leren lezen en begrijpen.

In het Middelnederlandse taalgebied genoot de Gemmula vocabulorum een grotere bekendheid dan de Vocabularius Ex quo. Formeel en inhoudelijk zijn de beide lexica echter vrijwel gelijk aan elkaar. De oudst overgeleverde druk verscheen in Antwerpen (1484); in het gehele Middelnederlandse taalgebied zijn er meerdere edities verschenen. De volkstalige equivalenten van de Latijnse woorden blijken steeds aan regionale varianten te zijn aangepast. Hierdoor bieden de Gemmulae de mogelijkheid een overzicht over de verschillende woordvarianten in de Nederlanden te verkrijgen. Een voorbeeld (naar van Sterkenburg (1984)):

culex een mosye of een muck
culex een mosye of een mugghe
culex een mug
(Gemmula 1484, Antwerpen)
(Gemmula 1492, Zwolle)
(Gemmula 1493, Deventer)

Het belangrijkste lexicografische werk van de middeleeuwen is wel het Vocabularius qui intitulatur Teuthonista vulgariter dicendo der Duytschlender, kortweg Teuthonista. Het werd samengesteld en gedrukt in Keulen (1477). De vermoedelijke schrijver was de Kleefse kanselier Gert van der Schueren. Zijn werk bestaat uit twee delen: een Nederrijns-Latijnse en een Latijn-Nederrijnse woordenlijst. Het was bedoeld voor klerken die hun moedertaal beter kenden dan het Latijn; voor mensen die een ambt vervulden waarvoor verdere studie vereist was. De Teuthonista was een hulpmiddel bij voortgezette studie en bij het schrijven. Met het eerste deel kon Latijn geleerd worden, met het tweede kon men vanuit het Latijn naar het Nederrijns vertalen. Vanuit taalkundige optiek is de Teuthonista vooral belangrijk omdat het in beide richtingen vertalingen en verklaringen geeft: zo biedt het een goed overzicht van de woordenschat in de volkstaal.


Voor de geschiedenis van de lexicografie zie onder meer van Sterkenburg (1984), van Sterkenburg (1977) en van der Sijs (1999).

Verwijzingen

De overgeleverde teksten
Woordenboeken van de 16e tot en met de 18e eeuw