Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Samenstellingen in het Nederlands

Compositie (of samenstelling) is in het Nederlands (net als in het Duits) een zeer productief woordvormingsprocedé. De resulterende woorden zijn over het algemeen 'rechtshoofdig', d.w.z. dat het rechterlid van de samenstelling de kern is van het samengestelde woord. Het bepaalt de semantische klasse, de syntactische categorie en ook het geslacht van het woord (bij nominale samenstellingen). Vergelijk de waterleiding (een soort leiding) met het leidingwater (een soort water).

Nominale samenstellingen, samenstellingen dus met een zelfstandig naamwoord als kern, kunnen als eerste lid woorden uit diverse woordklassen hebben:

Structuur Categorie eerste lid Voorbeelden
NN zelfstandig naamwoord tafelpoot, huisdeur
AN bijvoeglijk naamwoord grootvader, sneltrein
VN werkwoord zoektocht, kookplaats
PN voorzetsel tussendeur, voorgerecht
AdvN bijwoord langslaper
NumN telwoord driehoek, tweegesprek

Daarnaast is het ook mogelijk om woordgroepen als eerste lid van een samenstelling te gebruiken: oudemannenhuis, heteluchtballon.

Een opvallend verschil tussen het Nederlands en het Duits betreft de AN-samenstellingen. In het Nederlands wordt namelijk vaak de voorkeur gegeven aan een gelexicaliseerde woordgroep waar het Duits een AN-samenstelling heeft: der Schwarzmarkt - de zwarte markt, der Dünndarm - de dunne darm, die Dunkelkammer - de donkere kamer enz. In deze gevallen wordt de principieel mogelijke AN-samenstelling in het Nederlands niet gevormd; ze is geblokkeerd door de bestaande woordgroep.

In veel nominale samenstellingen vinden we tussen de beide delen van de samenstelling een verbindingsklank, een zogenaamd 'bindfoneem', zoals in auteur-s-naam of eik-en-hout. Voor het optreden ervan formuleren Booij & Van Santen (1998: 160) de volgende tendensen:

  • /s/ kan voorkomen bij woorden die een meervoud op -s hebben (werknemersverklaring, kruideniersmentaliteit) of bij linkerleden die geen meervoud hebben (beleidsmaker, hongersnood). /s/ is verplicht na een diminutief als linkerlid (bolletjestrui, ruitjespapier)
  • /ə/ (gespeld <e> of <en>) kan alleen voorkomen bij woorden die een meervoud op -en hebben (paardebloem, zonneschijn, bessenjam, kippenhok).

Ook adjectivische samenstellingen vormen in het Nederlands een productieve categorie. Als linkerleden komen voor:

Structuur Categorie eerste lid Voorbeelden
NA zelfstandig naamwoord broodmager, alcoholvrij
AA bijvoeglijk naamwoord lichtblauw, hoogzwanger
VA werkwoord kotsmisselijk, spilziek
AdvA bijwoord welbekend, niet-officieel

In veel gevallen heeft het eerste lid een versterkende, intensiverende functie: ijzersterk is 'zeer sterk' en doodserieus betekent 'zeer serieus'. Het eerste lid dient dan als punt van vergelijking: ijskoud 'zo koud als ijs', maar deze letterlijke interpretatie is vaak vervaagd. Glashelder betekent niet meer 'zo helder als glas', maar 'zeer helder'.

De tweede betekenisgroep wordt gevormd door samengestelde adjectieven, waarbij het eerste lid aanvullende informatie geeft over de adjectivische kern: milieuvriendelijk betekent 'vriendelijk voor het milieu' en vetarm is 'arm aan vet'.

Problematisch is de analyse van woorden als kortademig of tweelettergrepig. Ze worden ook wel samenstellende afleidingen genoemd omdat bij de vorming ervan twee procedés in het spel lijken: samenstelling én afleiding. Is kortademig een afleiding met -ig van het niet bestaande substantief kortadem of is het een samenstelling van kort met het eveneens niet bestaande ademig? Is de structuur dus [[kort-adem] ig] of [kort [adem-ig]]? Voor de discussie van dit analyseprobleem verwijs ik naar Booij & Van Santen (1998: 171 e.v.) en naar Booij (2002: 158 e.v.), waar verschillende analysemogelijkheden worden gepresenteerd.

Verbale samenstellingen vormen in het Nederlands (net als in het Duits) geen productieve categorie. De meeste verbale samenstellingen die er zijn, zijn onstaan bijvoorbeeld door conversie van nominale samenstellingen (blokfluit > blokfluit-en, ijsbeer > ijsber-en) of door back-formation (beeldhouwer > beeldhouw-en, stofzuiger > stofzuig-en). Hierbij worden nominale samenstellingen van het type [stof+zuiger] geherinterpreteerd als -er-afleidingen van een (nieuw) werkwoord (stofzuigen).

De enige uitzondering vormen de zogenaamde scheidbaar samengestelde werkwoorden, ook wel samenkoppelingen genoemd: deze groep kan wel productief worden uitgebreid. Het gaat om woorden als opbellen of aankleden die zich in veel opzichten gedragen als woordgroepen. Zo worden ze in een zin over het algemeen opgesplitst in twee delen:

*Ik opbel mijn dochter.
Ik bel mijn dochter op.

En het voltooid deelwoord is niet *geopbeld, maar opgebeld, d.w.z. het prefix ge- komt tussen de beide delen van de samenkoppeling te staan.

Desondanks worden ze vaak als woorden (en dus niet als woordgroepen) beschouwd, en wel vooral om semantische redenen. In semantisch opzicht gedragen dergelijke samenkoppelingen zich namelijk als eenheid met woordbetekenis en dat is dan ook de reden dat ze aan elkaar geschreven worden. Of men samenkoppelingen beschouwt als samenstellingen of als woordgroepen hangt dus af van het gewicht dat men toekent aan het syntactisch gedrag en aan de semantiek. Booij heeft er recentelijk voor gepleit ze te analyseren als 'constructional idioms' (Booij 2002: 204 e.v.), wat de bijzondere status ervan onderstreept.